Foto van Alice Gugenheim-Aaron op 54-jarige leeftijd in 1924. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012. Foto: EMcM
Recent is het oorlogsdagboek van Alice Gugenheim-Aaron tevoorschijn gekomen met als omslag een geborduurde bloemzak ‘Victor’, J.C. Voshell, Camden, Delaware, 10 lbs, waarop de datum 6 juni 1915. Binnenin zijn van dezelfde bloemzak een deel onbewerkt en een deel geborduurd bewaard gebleven, tezamen met tekeningen, geschreven (Franse) teksten, krantenknipsels en postkaarten.
Verjaardagscadeau voor dochter Ida
Op Tweede Kerstdag 26 december 1916 – een gedwongen rustdag- was Alice Gugenheim te Brussel in staat te schrijven en tekenen in het album dat ze had gekocht als verjaardagscadeau voor haar oudste dochter Ida.
Geborduurde bloemzak ‘Victor’, J.C. Voshell, Camden, Delaware, 10 lbs, 6 juni 1915, omslag van Alice Gugenheim’s album. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012. Foto: EMcM
Een aantal fragmenten uit Alice Gugenheim’s ‘Scrapboek’.
‘Witte Kerst – Rode Kerst’, bladzijde in Alice Gugenheim’s album. ‘Les Deux Pierrots’ (linksboven) is een eenakter in verzen van Edmond Rostand. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012. Foto: EMcM
Witte Kerst en Rode Kerst
‘Noël Blanc – Noël Rouge’ zijn twee tekeningen vol symboliek rondom de aankondiging van het Grote Liefdadigheidsfeest op 26 december 1916 in Zaal De Philharmonie in Jette.
Rode Kerst, tekening in Alice Gugenheim’s album, 1916. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012. Foto: EMcMHet handschrift van Alice Gugenheim in haar album, 1916. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012.
26 december 1916 Ik schrijf in Brussel op een vrije dag of een van gedwongen rust, er komen zoveel herinneringen naar boven. Maar… na 2 1/2 jaar (ik schrijf op 26 december 1916) … zijn de herinneringen ver weg … neemt de wrok af, maar … is de censuur daar!! … Altijd! …
‘Ce que l’on vit à Charleroi le 22 août 1914!!’, M. Collette**, 18-1-1916, aquarel in Alice Gugenheim’s album. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012. Foto: EMcM
Oorlogsdagboek*)
Fragment in Alice Gugenheim’s album, 1916. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012.
Ik ben begonnen met dit album op 6 juni 1915, de dag dat jij, Ida, 21 werd. Het was een geschenk binnen mijn financiële mogelijkheden. Het zal voor de toekomst ook de middelen weerspiegelen die ons zowel in materiële zin als in moraal helpen in leven te blijven.
Elke pagina en de tekeningen die het album bevat, geven verslag van de feiten; ze vormen de samenvatting van het ‘oorlogsdagboek’, dat je mooie jeugdjaren zal hebben gevormd met fasen van verdriet en emoties in donkere dagen; toch ook vaak opgelicht door de wens van ons allemaal om in deze akelige dagen te beseffen dat het nog veel erger had kunnen zijn.
‘Ce que l’on voit à Bruxelles en 1915, 1916′, M. Collette**, 18-1-1916, aquarel in Alice Gugenheim’s album. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012. Foto: EMcM
Het idee van de Amerikaanse bloemzakken Na veel zoeken zijn we tijdelijk op de Brugmannlaan neergestreken waar ik en wij allemaal na de werkdag een schijn van thuis hebben gevonden, waar we in ieder geval ’s avonds samen zullen zijn.
‘A propos de Sacs’, bladzijde in Alice Gugenheim’s album. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012. Foto: EMcMDe winkel met Amerikaanse bloemzakken, Boulevard Anspach, 1915. Postkaart in Alice Gugenheim’s album. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012. Foto: EMcM
Het idee van de Amerikaanse bloemzakken waarvoor we onze steun aan het Nationaal Komiteit voor Hulp hebben aangeboden, heeft ons in staat gesteld die prachtige winkel op de Anspachlaan op te zetten, waardoor we dankzij het werk van onze dochters[2] gedurende 6 maanden ons huishouden zelf konden bekostigen. Maar in het begin van de eerste maand, die duur was, aten we met andere oorlogsgetroffenen maaltijden voor 45 cent in het restaurant tegenover de winkel. Ik kan niet zeggen dat het ideaal voor ons was en dat het Raphaël [3] niet veel meer moeite kostte, dan ons. Maar wat een hoop tijd en geld bespaard.
Geborduurde bloemzak ‘Victor’, J.C. Voshell, Camden, Delaware, 10 lbs, 1915, in Alice Gugenheim’s album. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012. Foto: EMcM
Onderzoek Evelyn McMillan van het oorlogsdagboek Evelyn McMillan (EMcM) is erin geslaagd toegang te krijgen tot het oorlogsdagboek van Alice Gugenheim-Aaron, door een afspraak te maken in de Hoover Institution Library & Archives (HILA) om het album te fotograferen, wat plaatsvond met vakkundige assistentie van Laurent Cruveillier, HILA-conservator boek en papier. Op 28 augustus 2023 fotografeerden zij in een uur tijd het album, dat in slechte staat was. De HILA staf zou de restauratie direct daarna beginnen, maar die zou wel enige tijd in beslag nemen.
Evelyn stuurde me een honderdtal foto’s toe en schreef: “Pagina’s in Alice’ album liggen een beetje door elkaar. De lange vellen van wat lijkt op een ‘drukproef’ waren in omgekeerde volgorde neergelegd.
Het album lijkt een getypte transcriptie van de handgeschreven bladzijden te bevatten.
Sommige pagina’s zijn te kwetsbaar om uit te vouwen.
Al met al fantastisch om het oorlogsdagboek te zien en zo blij te weten dat het bewaard is gebleven!”
Onbewerkte bloemzak ‘Victor’, J.C. Voshell, Camden, Delaware, 10 lbs, 1914, in Alice Gugenheim’s album. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012. Foto: EMcM
Op basis van de ontvangen foto’s kan ik op dit moment nog geen inschatting maken van het aantal pagina’s van het album en de tijdsspanne die het omvat.
Ik wilde echter niet langer wachten om het nieuws over het tevoorschijn komen van dit bijzondere oorlogsdagboek uit de Grote Oorlog te delen!
Voetnoten: **) M. Collette: mogelijk is de illustratie van de hand van Marguerite Collette, °Brussel 17-12-1898 +Brussel 21-11-1924; bij haar overlijden was ze gehuwd met Joseph Decoster, winkelier.
Haar ouders: Gérard Joseph ‘Nicolas’ COLLETTE, employé de commerce, °Verviers +Brussel en Marie Joséphine Caroline DELAET °Brussel.
[1] Ida Gugenheim, Alice’s oudste dochter, was geboren in Charleroi op 6 juni 1894.
[2] Alice Gugenheim had twee dochters: Ida en Lise, geboren in Charleroi op 19 november 1896.
[3] Raphaël Gugenheim was de echtgenoot van Alice.
Originele Franse tekst: (J’écris à Bruxelles en un jour de loisirs ou de repos forçé autant de souvenirs me passent à l’esprit. Mais … au bout de 2 ans 1/2 (j’écris le 26 décembre 1916)… les souvenirs sont loin… les rancoeurs s’apaisent et la censure est là!! … toujours!…)
(J’ai commencé cet album le 6 Juin 1915, jour de tes 21 ans (Ida)[1]. Ce fut un cadeau dans mes moyens pécunairement parlant. Il reflètera pour l’avenir aussi les moyens qui nous aidera à vivre matériellement et moralement. Chaque page et les dessins qu’il contient, indiqueront les dates des faits et seront le résumé du ‘journal de guerre’, qui aura vu tes belles années de jeunesse dans des phases de tristesse et d’émotions des jours de sombres, éclairés cependant souvent par notre volonté à tous de voir en ces mauvais jours ce qu’il pût y avoir de plus mauvais encore.)
(Après bien des recherches nous nous installons provisoirement Avenue Brugmann ou je trouverai et nous tous après les journées de labeur un semblant de chez nous ou nous serons du moins ensemble le soir. L’idée des sacs américains pour laquelle nous avons offert notre concours au comité National de Secours nous à permis de monter ce beau magasin au Boulevard Anspach qui pendant 6 mois grâce au travail de nos filles nous permit d’entretenir notre ménage par nous-même.
Mais au début pendant le premier mois qui était couteux nous avons mangé avec les éprouvés de la guerre au restaurant à 45 centimes qui se trouvait en face du magasin. Je ne dirai pas que ce fut l’idéal pour nous et qu’il ne nous en coûta pas plus pour Raphaël que pour nous. Mais que de temps et d’argent gagné.)
Stanford University, Main Quad met uitzicht op Hoover Tower waar Hoover Institution is gevestigd; foto: EMcM, 2018
Dank: – Evelyn McMillan voor het onderzoek en de fotografie van het oorlogsdagboek van Alice Gugenheim-Aaron.
– Hubert Bovens voor zijn meedenken en tekstsuggesties en de biografische gegevens.
Presentatie voor de Kunstvrienden. Onderzoekers en Verzamelaars van Belgische kunst 1830-1950 – Tweede Trefdag in MuZee, Oostende, oktober 2023
Kunstvrienden
Op 14 oktober 2023 was ik uitgenodigd een lezing te geven voor de Kunstvrienden, Onderzoekers en verzamelaars van Belgische kunst 1830-1950 tijdens hun Tweede Trefdag in MuZee te Oostende.
De Kunstvrienden zijn een onderzoekersgroep in enkele jaren gegroeid tot meer dan 30 mensen (waaronder vooraanstaande), kunsthistorici, docenten, museumconservatoren, uitgevers en onderzoekers van Belgische kunst uit de 19e en begin 20e eeuw.
Ik toonde de speciaal voor hen samengesteld diashow
‘2023 Kunstvrienden: Tentoonstelling beschilderde bloemzakken 1915‘, waarin de foto’s van alle kunstwerken die wereldwijd in collecties tevoorschijn zijn gekomen tijdens mijn zakkenonderzoek.
De vrienden waren unaniem positief zoveel schilderingen op bloemzak te zien van bekende en onbekende kunstenaars, actief binnen bezet België tijdens de Grote Oorlog.
Achtergrond
Belgische kunstenaars beschilderden geleegde Amerikaanse en Canadese bloemzakken, vooral in de zomer van 1915. Zij zetten hun artistieke talenten in, uit solidariteit met behoeftige collega’s in oorlogstijd en uit vaderlandsliefde voor hun door Duitsland bezette land.
Henri Thomas, Jonge vrouw met mof, bloemzak – detail-, 1915. Coll. Prentenkabinet KBR. Foto: auteur
Na het uitbreken van de oorlog zamelden de Amerikaanse en Canadese bevolking hulp in voor de Belgische bevolking, daardoor bereikten duizenden kilo’s tarwemeel verpakt in handzame zakken in de eerste oorlogswinter hongerige vrouwen, mannen en kinderen.
Guillaume Van Strydonck, ‘Washington’s Spirit Does Flourish in USA’, bloemzak. Moulckers coll. St. Edward’s University. Foto: Linzee Kull McCray
Het beschilderen van de geleegde zakken was een goed georganiseerde actie van de kunstenaarsverenigingen om via tentoonstellingen geld in te zamelen voor behoeftige collega-kunstenaars en hun gezinnen; onder de oorlogsomstandigheden en de bezetting hadden zij de steun hard nodig.
Uit dankbaarheid voor de internationale steun en om uiting te geven aan hun emoties vanwege de onderdrukking door de Duitse bezetter, schilderden de kunstenaars op de bloemzakken.
Dat was niet makkelijk, het katoen en de jute van de geleegde zakken waren ongeschikte schildersdoeken en de zakken waren reeds bedrukt met logo’s, namen, en soms huldeblijken, van de Amerikaanse en Canadese maalderijen.
Rodolphe-Arman STREBELLE. ‘Eten aan het water’. Bloemzak ‘Cascadia’, Portland Flouring Mills, Portland, Oregon. Moulckers Collection. Part. coll. USA
Op de zakken die de kunstenaars versierden zijn de verwijzingen naar de omstandigheden van 1915 uiteenlopend en subtiel: allegorieën, het voeden en onderwijzen van kinderen, vrouwenportretten, symbolische bloemen en planten.
Toch vraag je je af in welke mate de academisch gevormde schilders in hun werk de oorlogsellende wilden uitbeelden, of kwastten zij in zomer 1915 voort op een betere tijd die achter hen lag, dan wel vol hoop op een spoedig einde van de oorlog?
François Maréchal ‘Hiercheuses’, Liège, 22 Juin 1915. Schets op meelzak. Moulckers Collection St. Edward’s University. Foto: Travis Williams
Oppervlakkig gezien lijken meerdere kunstenaars met lieflijke platen hun land in welvarende staat, zelfs in toeristische beeldtaal en in dankbaarheid aan ‘Amerika’ op te dragen. Ze herdrukten eigen, eerder gemaakte, werken op meelzakken. Ze kopieerden in verf letterlijk de foto’s van (Amerikaanse) oorlogsfotografen.
In die zin is hun werk gemakkelijk, beperkt vernieuwend en origineel. Hoewel daar dan weer ongemak in zit.
Bestudering van de kunstwerken, de vergelijking met eerder en later werk van de kunstenaars, de vergelijking van series beschilderde bloemzakken, leiden tot een andere conclusie. Het kennen van de nuances, toegepaste kleuren en symboliek vertelt het verhaal van oorlog en bezetting.
De kunstenaars voelden de dreigende macht en censuur van de Duitse bezetter wel degelijk, daarom lijken zij zich in hun schilderingen op de vlakte te hebben gehouden, richting de bezetter.
De vrijheid die ze voelden was om de afzenders van de bloemzakken -allemaal op één hoop gegooid onder de noemer ‘Amerika’- hartstochtelijk lof toe te zwaaien en te bedanken. Ook zullen de kunstenaars in juni 1915 met overtuiging de hoop hebben gekoesterd dat de oorlog en bezetting op korte termijn zou zijn afgelopen.
Niets was minder waar.
Jean Brusselmans, meelzak ‘American Commission/Blauwe rozen, 1915, beschilderd. Courtesy Herbert Hoover Presidential Library and Museum
Statistieken
De kunstwerken worden tegenwoordig in Belgische en Amerikaanse publieke en private collecties bewaard- in mijn database beschik ik over foto’s van 96 beschilderde zakken, waarvan 15 bewaard in België (5 in publieke, 10 in private collecties) en 81 in de VS (57 in publieke, 24 in private collecties).
Bijna 70% van de in de VS bewaarde kunstwerken maakt deel uit van de zogenaamde Moulckers-collecties en ruim 20% komt voort uit de archieven van de Commission for Relief in Belgium, bewaard in de Hoover Presidential Library-Museum (Iowa) en de Hoover Institution Archives (Californië).
Grafiek Collecties beschilderde bloemzakken van WO I
Uit mijn onderzoek blijkt dat meer dan honderd kunstenaars zakken hebben beschilderd; in krantenberichten en tentoonstellingscatalogi van 1915 staan gegevens met namen van kunstenaars en titels van de werken die zij hebben gemaakt op bloemzakken. Als ik die gegevens meetel kom ik op meer dan 150 beschilderde bloemzakken. Dat is veel meer dan de 96 zakken die ik tot heden ken. Tientallen exemplaren zijn dus nog ‘verborgen’ en zullen in de toekomst hopelijk eens tevoorschijn komen.
De diashow die ik toonde aan de Kunstvrienden bood een interessant platform voor uitwisseling van informatie met kunstkenners en geïnteresseerden, over de Belgische kunstenaars – zowel professionals als amateurs- die binnen het bezette land actief waren in de oorlogsperiode van 1914-1918.
Dame Belgica, bloemzak Flour Canada’s Gift, beschilderd. Coll. en foto: Jan Derynck, Lizerne Trench Art, LTA-Facebook groep
Vervreemdend
Kunsthistorici zijn geneigd deze periode over te slaan, maar juist de beschilderde bloemzakken geven een beeld van de intens beleefde tijd. Bedenk daarbij dat iedere kunstenaar circa drie bloemzakken heeft beschilderd en voor zichzelf uitdrukking gaf aan ‘een gedacht over de omstandigheden van deze tijd bevattend’.
De zakken, het met zorg beschilderde textiel, zijn hoe dan ook verbonden met honger, armoede, verlies en rouw.
Het bijzondere, vervreemdende, van de beschilderde bloemzakken is dat ze tezamen een voorstelling geven van de oorlogsomstandigheden waaronder de kunstenaars en hun gezinnen moesten leven, maar uitgedrukt in kleurrijke, hoopvolle taferelen en een geest van dankbaarheid.
Inhoudsopgave blogs beschilderde bloemzakken
Ik heb op mijn website de volgende blogs over de kunstenaars van beschilderde bloemzakken gepubliceerd:
The Captain and Mrs. Albert Moulckers Collection in Texas, VS:
Linzee Kull McCray fotografeerde met assistentie van stafmedewerkers van de Munday Library, St. Edward’s University, Austin, Tx, de Captain Albert and Mrs. Moulckers Collection, 1 maart 2023. Foto’s: Linzee Kull McCray, Travis Williams
Annelien van Kempen, Mia Peeters en Hubert Bovens bij de Trefdag Kunstvrienden, MuZee, Oostende, 2023
– Hubert Bovens voor de opzoekingen van biografische gegevens van de kunstenaars; het is een enorm puzzelwerk dat hij meestal in recordtijd weet op te lossen, dan wel blijft hij vasthoudend streven naar volledigheid van de gegevens.
Tijdens mijn Belgische Zakkenreis in september 2023 was ik welkom voor een studiebezoek aan het War Heritage Institute in Brussel, waarbij ik meelzakken kon bekijken en bestuderen.[1] Enkele jaren geleden was een groot aantal meelzakken aangetroffen in een kist in het museumdepot; de zakken waren in slechte staat. Ik was benieuwd naar de voortgang daarmee.
Conservator Ilse Bogaerts informeerde me tevoren dat de inventarisatie van de gevonden zakken nog niet veel verder stond, maar dit sloot niet uit dat het museum de meelzakken zou tonen.
Vier dozen vol zakken Vier dozen vol zakken stonden gereed voor onderzoek. Ik schrok bij de eerste aanblik van de stapels bloemzakken.
Ze zijn kapot, rafelig, afgescheurd, of verrot, hebben waterschade vlekken, sommige zakken zijn wel in betere conditie. Meerdere maalderijmerken zijn verbleekt en onleesbaar; inscripties zijn verdwenen door het vergaan van het katoen.
Alle zakken zijn onbewerkt, het zijn originele katoenen zakken met Amerikaanse en Canadese bedrukkingen; er is geen enkele Belgische versiering van borduurwerk, kant of beschildering.
Doos met bloemzakken, 1914. Coll. WHI, Doos 2. Foto: auteur
De dozen zijn genummerd 2, 10 en 11, plus een ongenummerde doos met etiket ’70 bloemzakken totaal verrot’. Het etiket op doos 2 zegt:
BLOEMZAKKEN
23 ex verrot
16 ex idem 15 ex idem
54
Ik besluit doos 2 en de ongenummerde doos te laten voor wat het is en concentreer me op dozen 10 en 11.
Annelien van Kempen en Evelyn McMillan doen onderzoek naar de bloemzakken in het War Heritage Institute, Brussel, september 2023. Foto: auteur
Honderdvijfenzeventig zakken in vier uur Bekijken en bestuderen van katoenen zakken in dermate slechte staat is deprimerend. Gelukkig was Evelyn McMillan met mij meegekomen en samen konden we flink doorwerken om alle meelzakken te fotograferen.
We constateerden dat de restauratie-afdeling van het museum een huzarenstuk heeft verricht door de bloemzakken uit de kist in de afgelopen jaren presentabel te maken. Met de grootste voorzichtigheid hebben we het textiel uit de dozen getild om geen verdere scheuren te veroorzaken in de verteerde stoffen.
In vier uur tijd fotografeerde ik circa 175 bloemzakken, een snelheidsrecord! Toch heb ik met gemengde gevoelens het museum verlaten.
Beeldmerken op bloemzakken van Amerikaanse maalderijen, 1914. Coll. WHI, foto: auteur
Honderdvijfenzeventig maalderijen of inscripties Inmiddels is het enkele weken later. Ik ben bezig met de inventarisatie van de resultaten van mijn studiebezoek en word in weerwil van de slechte conditie van de zakken, steeds enthousiaster over mijn onderzoek.
Want wat blijkt: iedere meelzak is afkomstig van een andere maalderij of hulporganisatie. Alle bedrukkingen op de 175 bloemzakken zijn verschillend, de verzamelaar moet veel tijd hebben besteed aan het samenbrengen van deze meelzakken.
In het boek ‘Dans la Geôle Bruxelloise. Deux années sous le joug allemand‘ van Aline Burls, né Bouquié, is een verwijzing naar het verzamelen van zoveel mogelijk verschillende zakken: ‘…qu’il y avait des personnes qui en faisaient collection, et qu’un amateur en avait actuellement plus de 700 spécimens differents. Le Musée du Cinquantenaire en a rassemblé une collection superbe qui compte actuellement 300 exemplaires artistiquement travaillés.‘ (Er waren mensen die zakken verzamelden, een liefhebber had inmiddels meer dan 700 verschillende exemplaren verzameld. Het Jubelparkmuseum had een prachtige collectie samengesteld van 300 artistiek bewerkte exemplaren.’)
Bloemzak ‘Gopher Brand’, Cream of West, Red Wing Milling Co., Red Wing, Minnesota, 1914. Coll. WHI, foto: auteur
25 Amerikaanse staten en drie Canadese provincies De maalderijmerken en inscripties op de zakken tonen dat de bloemzakken afkomstig zijn uit 25 Amerikaanse staten: Californië, Colorado, Delaware, Idaho, Illinois, Iowa, Kansas, Kentucky, Michigan, Minnesota, Missouri, Montana, Nebraska, New York, North Dakota, Ohio, Oklahoma, Oregon, Pennsylvania, South Dakota, Tennessee, Utah, Virginia, Washington, Wisconsin; en drie Canadese provincies: Alberta, Ontario en Saskatoon.
Ik tel 48 bloemzakken met de inscriptie ‘Belgian Relief Flour’, ieder van een andere Amerikaanse maalderij.
Belgian Relief Flour Sacks van 48 verschillende Amerikaanse maalderijen, WHI collectie, foto’s auteur
De collectie bloemzakken van het War Heritage Institute is veruit de allergrootste in België en qua origine (geografie van Noord-Amerika, de toentertijd gevestigde maalderijen) de meest veelzijdige in de wereld; en dan heb ik de museumcollectie kleding, gemaakt van meelzakken, nog niet eens gezien en meegeteld.
‘Reserveer alle zakken met merknamen en inscripties’ Door de diversiteit van maalderijmerken en inscripties leg ik direct verband met de instructies in zomer 1915 van het Nationaal Komiteit voor Verkoop van Zakken uit Amerika: -Reserveer voor het Werk van de Oorlogswezen alle zakken van 45 en 22 kg, die bijna allemaal kleurrijk zijn bedrukt met merknamen en inscripties, waardoor ze waardevolle oorlogssouvenirs zijn. (Réserver à l’oeuvre des Orphelins de la Guerre tous les sacs de 45 et de 22 Kgs, lesquels sont presque tous décorés de vignettes et d’inscriptions qui en font de précieux souvenirs de guerre.)[2]
-Per merk zal een inventarisatie worden opgemaakt, die in kopie zal worden toegezonden aan het Speciaal Komiteit voor Verkoop van Zakken uit Amerika.[3]
Amerikaansche Zakken – Oorlogsgedenkenis – verkocht ten voordeele van de Oorlogswezen. Coll. WHI, foto: auteur
Werk der Oorlogswezen De WHI-bloemzakken bevestigen dat de instructies om de zakken te reserveren en te inventariseren zijn uitgevoerd. Hoeveel geld de bewaarde zakken als waardevolle oorlogssouvenirs voor het Werk der Oorlogswezen hebben opgebracht is nog te onderzoeken.
In ieder geval hoop ik maar dat het Werk der Oorlogswezen beter voor de verweesde kinderen zal hebben gezorgd in de naoorlogse jaren, dan ze voor deze kist met bloemzakken heeft gedaan.
Doos met bloemzakken, 1914. Coll. WHI, Doos 10. Foto: auteur
Materiële cultuur
Vanuit het oogpunt van materiële cultuur kunnen we anno 2023 de bloemzakken hoe dan ook beschouwen als waardevolle oorlogssouvenirs; de slechte staat en deprimerende aanblik neem ik voor lief.
Het scharen van de versierde bloemzakken onder de noemer trench art[4] biedt daarvoor de ruimte. Dit is wat Nicholas Saunders bedoelt met ‘Trench art’ (loopgravenkunst): ‘Trench art is oorlogskunst, zintuiglijk en tactiel, het roept herinneringen op.
De dozen met bloemzakken in het War Heritage Institute, inclusief de zwaar aangetaste, zijn vervreemdend, ze schuren, zijn ongemakkelijk. De meelzakken roepen een gevoel van ongeloof op.
Saunders noemt dat de kracht van trench art: het bergt spanning in zich, vangt de paradox van oorlog – ze vernietigt en creëert tegelijk.
Conclusie
Mijn studiebezoek aan het War Heritage Institute heeft de gelegenheid geboden de kist waardevolle oorlogssouvenirs te beschouwen en leverde een cruciale toevoeging aan de kennis over de geschiedenis van de WO I bloemzakken.
‘Zakken zijn vol herinneringen. Iedere zak koestert een kostbaar en kwetsbaar verhaal.’
Dank
Mijn hartelijke dank aan de medewerkers van het War Heritage Institute in Brussel, in het bijzonder Ilse Bogaerts en Peter de Groot, om mij gastvrijheid te bieden voor mijn zakkenonderzoek en om de voorbereidingen die zij daarvoor getroffen hebben.
Bloemzak Jack Canuck Flour donated to The Belgians by North Norwich Township manufactured by Wood Flour Mills, Norwich, Canada. Geborduurd kussen. WHI 201600410. Foto: auteur
[2] Brief Georges Pètre, voorzitter CNSA Komiteit voor Verkoop van Zakken uit Amerika, aan het departement Hulp van CNSA/NKHV, 11 augustus 1915. A.R. CNSA/NHVC 1117
[3] Notitie G. Pètre, 5 oktober 1915. A.R. CNSA/NHVC 1117.
[4] De door mij gehanteerde definitie van trench art, toegepast op de versierde meelzakken, is: “items gemaakt door burgers, rechtstreeks uit materiaal dat in tijd en plaats wordt geassocieerd met de gevolgen van gewapend conflict”. Lees ook mijn blog ‘Trench art en de versierde meelzakken’, 23 juni 2023
Mijn onderzoek in het Algemeen Rijksarchief, Brussel, september 2023
Op Zakkenreis in België heb ik dan eindelijk mijn hand kunnen leggen op het dossier dat de bureaucratische inmenging van het Nationaal Komiteit voor Hulp en Voeding (CNSA/NKHV) op de bloemzakken etaleert.
Het Algemeen Rijksarchief te Brussel bewaart het dossier ‘Utilisation des Sacs Vides’ (Gebruik van de Lege Zakken) waarin de correspondentie van het speciaal benoemde ‘Comité de Vente des Sacs d’Amérique’.[1]
Comité de Vente des Sacs d’Amérique Het Comité de Vente des Sacs d’Amérique (Komiteit voor Verkoop van Zakken uit Amerika) werd opgericht in mei/juni 1915 en was een onderdeel van de Département Secours/Hulp van het Nationaal Komiteit, gevestigd 66, Rue des Colonies, 2e etage.
Briefpapier met briefhoofd ‘Vente des Sacs d’Amérique au profit des Orphelins de la Guerre’. A.R., foto: auteur
Voorzitter van het Comité was Georges Pètre, 41 jaar, schepen van St. Joost-ten-Node.[2] Het ultieme doel van het comité was de opbrengst van de zakkenverkoop ten goede te laten komen aan het Werk voor de Oorlogswezen.
Daarvoor was nodig dat Pètre over de lege zakken zou beschikken, ze kon laten schoonmaken – hij vreesde voor schade door muizen en meelwormen- en dat werkloze vrouwen de zakken met fabrieksmerken borduurden. De zakken bedrukt met ‘inscripties’ wilde hij vooral bewaren omdat ze later veel geld zouden opbrengen als oorlogssouvenirs. Om aan de hoogste prijs te komen zou het Comité een monopolie over de zakken voeren om concurrentie uit te sluiten.[3]
Bloemzak met inscriptie ‘Donated by Belgian Food Relief Committee’, Chicago, Illinois, 1914/15, coll. WHI, foto: auteurBloemzak met maalderijmerk ‘Excelsior’, Bison, Kansas, 1914/15, coll. WHI, foto: auteur
Centralisatie Het Département Secours/Hulp van het Nationaal Komiteit stuurde een brief aan de Provinciale Komiteiten[4]:
“Het Nationaal Komiteit heeft besloten de opbrengst van de wederverkoop van zakken versierd met merken van maalderijen of inscripties, waarin uit Amerika geïmporteerd meel verpakt zat, toe te wijzen aan het Werk van de Oorlogswezen. Deze zakken worden, na een goede reiniging en met de nodige voorbereiding, getransformeerd tot luxeartikelen of tot souvenirs. Ze zullen in België en in het buitenland verkocht worden ten behoeve van het Werk dat van gelijk belang is voor alle provincies, dat van de Oorlogswezen. Daarom is het noodzakelijk dat het opwerken van deze bijproducten van onze import wordt gecentraliseerd. Het Nationaal Komiteit verzoekt de Provinciale Komiteiten om alle zakken voorzien van een Amerikaans merk, een maalderijnaam of een inscriptie, op te halen en terug te sturen naar het adres van het Nationaal Komiteit te Brussel, op de meest directe en goedkope manier.
We verzoeken u maatregelen te nemen om de zakken die bij bakkerijen zijn achtergebleven uit de circulatie te halen; of op zijn minst de merktekens die op de zakken staan te verwijderen:
– om te voorkomen dat speculanten ze in bezit krijgen om ze voor eigen winst en ten koste van het Werk van de Oorlogswezen te verkopen;
– of om ze te gebruiken voor het verpakken van binnenlands meel, wat tot gevolg zou hebben dat, in het hele land, voor de huidige, toegestane meelsoorten het geldende controlesysteem ineffectief zal blijken te zijn.
Het Nationaal Komiteit verzoekt de Provinciale Komiteiten om vóór 15 juni[5] een nota te sturen over de maatregelen die zijn genomen om de centralisatie in Brussel te verzekeren van alle Amerikaanse zakken met merken van maalderijen en inscripties.”
Stapels lege meelzakken van 1915, bewaard in het War Heritage Institute, Brussel. Foto: auteur
Het Komiteit te Brussel leverde tweeduizend zakken Het Komiteit in Brussel gaf gehoor aan het verzoek tot retourzending.
“Wij hebben de eer u mede te delen dat wij in ons meelmagazijn ongeveer 2.000 bedrukte zakken tot uw beschikking houden, waarvan wij u vragen deze tegen ontvangstbewijs af te laten halen. Het afhalen dient plaats te vinden in de middag tussen twee en vier uur; de ochtend is gereserveerd voor de distributie van meel.”[6]
Zakken-monopolie
Stempel van het Werk voor de Krijgsgevangenen in Namen. A.R., foto:auteur
Het monopolie van de zakkenverkoop voor het Werk van de Oorlogswezen betekende dat andere liefdadigheidswerken, ook werkzaam binnen het Departement Hulp van het Nationaal Komiteit, het verbod kregen, gebruik te maken van de Amerikaanse zakken.
Bijvoorbeeld, het Werk voor de Krijgsgevangenen in Namen kwam bedrogen uit. “Naar aanleiding van uw brief van 8 juli hebben wij de eer u mede te delen dat wij het zeer betreuren dat wij geen gevolg kunnen geven aan uw verzoek om lege bloemzakken te bekomen voor het verpakken van pakketten bestemd voor krijgsgevangenen.
Alle zakken zijn zonder uitzondering volledig gereserveerd voor het Werk van de Oorlogswezen.”[7]
Anderzijds gaf het Nationaal Komiteit wel toestemming voor de verkoop, ten behoeve van het Provinciaal Komiteit van Henegouwen, van lege zakken zonder bedrukking; de zakken waren bestemd voor kledingproduktie.[8]
Bloemzak met maalderijmerk ‘Queen of Roses’, P. Haines & Son, Clarksburg, Ontario, 1914/15, coll. WHI, foto: auteur
Te laat De eerste oekaze van het Nationaal Komiteit tot centralisatie van de bloemzakken kwam in juni 1915 overduidelijk te laat. Sinds februari/maart 1915 was het versieren van de bloemzakken uitgegroeid tot een rage doorheen België. Vrouwenorganisaties, meisjesscholen, kloosterscholen en kunstenaars bewerkten de meelzakken met borduurwerk, naald- en kantwerk en beschilderingen en organiseerden tentoonstellingen waarbij de opbrengst ten goede kwam aan ieders lokale, charitatieve doelen.
Onrealistisch
Het was niet realistisch de lege zakken uit alle provincies te verzamelen en toe te sturen aan één magazijn in Brussel terwijl de Duitse bezetter talloze formaliteiten oplegde aan verplaatsingen en transport van goederen. Bovendien waren beide departmenten Voeding én Hulp van het Nationaal Komiteit, evenals die van de provinciale komiteiten, betrokken en vereisten afstemming. De zakken waren bijprodukten van de importgoederen (‘accessoires de nos importations’), die import was de verantwoordelijkheid van het Departement Alimentation/Voeding, zij organiseerden de logistiek. Het komiteit van de zakkenverkoop acteerde onder het Departement Hulp – ze ontbeerde de logistieke lijnen, had geen relatie met bakkerijen, maalderijen, transportmiddelen.
Meneer Pètre was dus afhankelijk van de goedwillendheid van de komiteiten, of zij aan zijn opeisingen tegemoet wilden komen.
Algemeen genomen werkten de provinciale komiteiten expliciet, of stilzwijgend, niet mee aan de centralisering. Het Provinciaal Komiteit Antwerpen verzette zich schriftelijk tegen de instructies.
Bloemzak met maalderijmerk ‘Monogram’, Globe Mills, Los Angeles, Californië, 1914/15, coll. WHI, foto: auteur
Nieuwe instructies Georges Pètre deed een volgende poging tot centralisatie en monopolisering. Hij stelde nieuwe instructies op, omdat het absoluut noodzakelijk was zijn oorlogssouvenirs veilig te stellen en een einde te maken aan speculatie en de handelspraktijken van wederverkopers.
Handgeschreven notitie Georges Pètre aan Emmanuel Janssen, 5 oktober 1915. A.R., foto: auteur
Toch bleek Pètre rekening te moeten houden met de diverse belangen[9] – zijn nieuwe instructies stonden bol van de compromissen en waren realistischer. In plaats van materiële centralisatie verschoof de instructie naar financiële verplichtingen.
“Het Nationaal Comité heeft besloten dat de opbrengst van de verkoop van de Amerikaanse zakken zal worden besteed aan het Werk van de Oorlogswezen. Deze beslissing wordt vooral gerechtvaardigd door het feit dat de genoemde zakken na de oorlog een zeer bijzondere waarde zullen vertegenwoordigen als oorlogssouvenirs. Het was dan ook logisch om de opbrengst toe te wijzen aan een Werk waarvan de werking zich overeen lange reeks van jaren zal uitstrekken.
Bepaalde provinciale komiteiten hebben de gegeven instructies niet opgevolgd en stelden de Amerikaanse zakken, voorzien van maalderijmerken en inscripties, beschikbaar voor andere werken, bijvoorbeeld het Werk voor de Krijgsgevangenen.
Deze uitzonderingen op het door het Nationaal Komiteit uitgevaardigde besluit kunnen worden getolereerd, op voorwaarde dat de volgende regels strikt worden nageleefd:
1) Zakken die vanwege hun afmetingen gebruikt kunnen worden voor het verpakken van de I9I5-oogst, worden uitsluitend voor dit doel bestemd.
2) Andere werken dan die van de Oorlogswezen kunnen nooit meer dan de helft van de zakken ontvangen die ter beschikking staan voor de provinciale komiteiten. Per merk zal een inventarisatie worden opgemaakt, die in kopie zal worden toegezonden aan het Speciaal Komiteit voor Verkoop van Zakken uit Amerika (66, Koloniënstraat in Brussel, 2d.). Van elk geïnventariseerd merk zal de helft worden gereserveerd ten behoeve van het Werk der Oorlogswezen.
Bloemzak met maalderijmerk ‘Good Luck’, John Ferns, Butte, Montana, 1914/15, coll. WHI, foto: auteur
3) Charitatieve Werken ontvangen alleen zakken op voorwaarde dat zij uitdrukkelijk beloven deze via de detailhandel te verkopen. Zij kunnen de zakken onder geen beding aan wederverkopers overdragen.
4) De regionale en lokale komiteiten kunnen zich niet ontdoen van de zakken die zij in bezit hebben. Ze moeten deze teruggeven aan de Provinciale Komiteiten, die eveneens zorg zullen dragen voor de teruggave van bloemzakken aanwezig bij maalderijen.
5) De organisaties die gemachtigd zijn om zakken als detailhandel te verkopen, zijn verplicht minimumprijzen vast te stellen en deze mee te delen aan het Komiteit voor Verkoop van Zakken uit Amerika.
Deze laatste heeft het recht om, indien het Komiteit dit nuttig acht, zakken terug te kopen tegen de aangegeven minimumprijs.”[10]
Bloemzak met maalderijmerk ‘White River’, Wasco Warehouse Milling Co., The Dalles, Oregon, 1914/15, coll. WHI, foto: auteur
Concurrentie Enkele lokale komiteiten in Brussel voegden zich niet naar de regels. Pètre constateerde overtredingen, met name van het komiteit in Sint-Gillis.
“Ik heb reden om te vrezen dat bepaalde lokale komiteiten, als ze zich onze eerdere instructies herinneren, een tegenstrijdigheid ervaren tussen de laatste instructies en de eerdere instructies die we hen hebben gegeven met betrekking tot zakken versierd met merknamen en inscripties. Vanwege deze tegenstrijdigheid negeren ze de huidige regels, zodat ze zakken op voorraad houden dan wel ze met winstoogmerk in de detailhandel doorverkopen, zoals het Komiteit van Sint-Gillis blijft doen.
Daarom wil ik u verzoeken in uw hoedanigheid van voorzitter van het ‘Departement Hulp’ een speciaal bericht naar de lokale komiteiten te sturen waarin u hen vertelt dat de instructies van het Nationaal Komiteit zonder onderscheid van toepassing zijn op alle zakken en dat ze allemaal -zonder uitzondering- moeten worden geretourneerd naar de Intercommunale Coöperatie van het Provinciaal Komiteit. Deze zal de interessante zakken – niet nodig voor utilitair gebruik- toewijzen aan het Werk van de Oorlogswezen.
Bloemzak met maalderijmerk ‘Baby-Face, Western Queen Flour’,Western Flour Mill Co., Davenport, Iowa, 1914/15, coll. WHI, foto: auteur
Gent, Namen en anderen doen in 1916 en later mee Het Provinciaal Komiteit Oost-Vlaanderen stortte de winst van hun lokale zakkenverkoop, 3500 franken, op rekening van het Werk van de Oorlogswezen. Het komiteit van Namen deed hetzelfde, het stortte 500 franken. Bergen en Charleroi gaven meldingen van zakkenverkoop in 1917.
Notulen Werk der Oorlogsweezen, 17 januari 1916. AR CNSA/NHVC I 446-285. Foto: auteur
Schorten De Brusselse medewerksters in de kantines voor kinderen met een beperking verzochten in 1918 om nieuwe schorten ter vervanging van de schorten die ze al drie jaar droegen en versleten waren. Hun idee was om kosten en grondstoffen te besparen en de schorten zelf te maken van Amerikaanse zakken.[12]
Het antwoord bevindt zich niet in het dossier ‘Utilisation des Sacs Vides’. Of de zakken hen ter beschikking zijn gesteld blijft dan ook de vraag.
Stempel met beeldmerk Pelikaan met jongen, ‘Orphelins de la Guerre – Weezen van de Oorlog’, CNSA – NKHV, 1914-1918. Bloemzak ‘Chicago’s Flour Gift’, beschilderd, waarschijnlijk 1937/38. Geschenk Pierre Beeckmans aan Herbert Hoover. Coll. HHPLM 65.27.13, foto: auteurPelikaan met jongen, ‘Orphelins de la Guerre/Weezen van de Oorlog’, beeldmerk geborduurd op meelzak met inscriptie ‘ABC’ (mogelijkerwijs 1937/38?). Part. coll. België.
Conclusie Het bureaucratische optreden van het Nationaal Komiteit, in het bijzonder van de voorzitter van het Komiteit voor Verkoop van Zakken uit Amerika, richtte zich op centralisatie en monopolisering van de zakkenverkoop. De zakken waren oorlogsgedenkenis en moesten bewaard voor later, bestemd voor het Werk der Oorlogswezen.[13]
Zou dit beleid de opbrengsten voor het Werk van de Oorlogswezen na de oorlog omhoog hebben gestuwd? Of heeft het tijdens de oorlog de spontaniteit van het hergebruik en versieren van de bloemzakken doorheen België gefrustreerd?
Bloemzak met inscriptie 1914/15, coll. WHI, foto: auteur
Dank aan Hubert Bovens te Wilsele voor de opzoekingen van biografische aard.
Voetnoten: [1] Algemeen Rijksarchief, Archives de la Guerre. CNSA/NHVC (I 446) 1117 ‘Utilisation des Sacs Vides’.
[2] Georges Augustin François Pètre (St. Joost-ten-Node 29-05-1874 – St. Joost-ten-Node 31-12-1942) was advocaat en gemeenteraadslid toen hij huwde met Jeanne Puttemans (St. Joost-ten-Node 18-02-1882) op 23 april 1908 te St. Joost-ten-Node. Georges Pètre was burgemeester van St. Joost-ten-Node van 1926-1942. Tijdens WO II, op 31 december 1942, werd hij vermoord door het doodseskader van Robert Verbelen, als eerste slachtoffer in een reeks ‘vergeldingsmoorden’.
[3] Georges Pètre aan Emmanuel Janssen, 24 juni 1915. A.R. CNSA/NHVC 1117.
[4] Brief van NKHV, Brussel, aan de voorzitter van het Provinciaal Komiteit Antwerpen van 25 juni 1915. FelixArchief, Antwerpen, ‘De Amerikaansche Zak’, 2210#268.
[5] Merkwaardige datum 15 juni, want de brief was van 25 juni, misschien is bedoeld 15 juli?
[6] Brief Komiteit Brussel aan CNSA département Vente de Sacs Ornés au Profit des Orphelins de la Guerre, 2 augustus 1915. A.R. CNSA/NHVC 1117.
[7] Brief NKHV aan Comité National de renseignements pour les familles des prisonniers de la guerre, Namur, 13 juli 1915. A.R. CNSA/NHVC 1117.
[8] Notitie september 1915 – Voir correspondance classée sous ‘Hainaut Vêtements’. A.R. CNSA/NHVC 1117.
[9] Handgeschreven notitie G. Pètre aan E. Janssen, 5 oktober 1915. A.R. CNSA/NHVC 1117.
[10] Notitie G. Pètre, 5 oktober 1915. A.R. CNSA/NHVC 1117.
[11] Brief G. Pètre aan E. Janssen, 5 december 1915. A.R. CNSA/NHVC 1117.
[12] Notitie van E. Michel aan het Nationaal Komiteit, Brussel, 30 januari 1918. A.R. CNSA/NHVC 1117.
Het War Heritage Institute bewaart honderden bloemzakken, aangetroffen in een kist, die de zakken niet goed heeft geconserveerd. Mogelijk zijn deze bloemzakken afkomstig uit de voorraad die was aangelegd voor het Werk der Oorlogswezen. Lees het blog: Een kist waardevolle oorlogssouvenirs in het War Heritage Institute.
Aline Burls, né Bouquié, beschreef in 1917 de verzamelwoede als volgt:
‘Er waren mensen die zakken verzamelden, een liefhebber had inmiddels meer dan 700 verschillende exemplaren verzameld.
Het Jubelparkmuseum had een prachtige collectie samengesteld van 300 artistiek bewerkte exemplaren.’
(Burls, Aline, né Bouquié, Dans la Geôle Bruxelloise. Deux années sous le joug allemand. 1917, p. 176, 177)
Postkaart Editions Maeck ‘WEAT FLOUR’ American Indian, U.S.A., 1915. Coll. HILA Alice Aron Gugenheim papers, foto: E. McMillan
Rondom het portret van de American Indian op deze postkaart schreef Alice Gugenheim-Aaron jaren na de Wapenstilstand:
‘Le Sac qui brodé eût le succès – 1914 – à Bruxelles! (De Zak die geborduurd hèt succes was – 1914 – Brussel).
Wrange geschiedenis
Het succes van de geborduurde meelzak met de American Indian voelt ongemakkelijk. De zak draagt een historie die belicht moet worden. Het wijst ons op de wrange geschiedenis van de Native Americans, de oorspronkelijke inwoners van het Amerikaanse continent; ze zijn verjaagd, vermoord, in reservaten geplaatst. Ook in 1915 was men zich in België terdege bewust van het onrecht dat Native Americans was en werd aangedaan blijkt uit onderstaande dagboeknotitie.
Karel van de Woestijne, december 1915 De Nederlandse correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant in Brussel, Karel van de Woestijne, schreef in zijn dagboek op 26 december 1915 over het bezoek van een vriend uit Wetteren, een provincieplaats in Oost-Vlaanderen. De vriend begreep niets van de schijnvreugde waarmee de bewoners van de hoofdstad gegeven de omstandigheden het Vrede-op-Aarde vierden; “omdat eene oprechte verveling, ook op Kerstmis, dan toch nog beter is”.
Nieuw afgoderij – uwe Roodhuiden-vereering De bezoeker uit Wetteren, had in Brussel rondgelopen en was hogelijk verbaasd. -Nóg iets dat ik van de Brusselaars niet kan begrijpen, en dat ten onzent zeker niet mogelijk zou zijn: dat is hunne nieuwe afgoderij, die ze nu juist op Kerstmis ten toon gaan spreiden.’
Mijne oogen moeten al heel verwonderd hebben gestaan, want mijn makker vervolgde, niet zonder ongeduld in de fraaie baryton-stem: ‘Wel ja, uwe Roodhuiden-vereering! Ik kom een winkel binnen: de juffer heeft een schort voor, dat versierd is met het wel-gelijkend konterfeitsel van zoo’n Sioux. Ik vraag, dat zij mij de laatste noviteiten toonen zou, in zake dames-snuisterijen: zij legt mij allerlei doosjes voor, waar dezelfde Comanche zijn facie op vertoont. Ik wil, voor mijn meisje, wat pralines koopen: van op het zakje grimt mij dezelfde authentieke Apache tegen. Ik ontmoet hem bij den banketbakker; ik zie hem bij den juwelier; hij maakt den slagerswinkel onveilig en den sigarenwinkel verdacht; en toen ik aan uwe deur belde, dan had ik maar ééne vrees: dat hij mij zou komen opendoen!’
Twee bloemzakken Sperry Mills – American Indian in originele staat en geborduurd, 1914/1915. Coll. en foto: auteur
Fetisjisme of erkentelijkheidsteken Van de Woestijne vervolgt:
Ik begreep wat hij bedoelde. Lachend zei ik hem: – ‘Maar jongen, dat is geen fetisjisme: ten hoogste de synecdoche der dankbaarheid! Niets, mijn waarde, dan een erkentelijkheidsteeken!’ Hij bezag mij met argwaan. Ik vertelde hem toen, dat, zoo de Roodhuid tegenwoordig de sterveling is die zich te Brussel in de minst-vermengde sympathie mag verheugen en kan bogen op eene populariteit, zooals hij er geene meer had gekend sedert den tijd van Fenimore Cooper en Gustave Aymard, dit ligt aan de boterhammen die wij eten. En daar ik merkte dat deze verklaring hem niet voldeed, zette ik ze voort in deze voege:
Bloemzak Sperry Mills – American Indian geborduurd, 1915. Coll. auteur, foto: M.Ensing
– ‘’t Brood dat wij eten, mijn vriend, is gemaakt van meel; dat meel wordt ons vriendelijk toegestuurd in zakken; en op die zakken prijkt weleens zoo’n Roodhuid, omdat zoo’n zak als meel ons toekomen uit Amerika. Nu is men van die meelzakken eerst kussens en teacosies, daarna damesschorten, en eindelijk allerlei zaken gaan maken, die, utile dulci, bij hunne sierlijkheid er steeds aan herinneren zouden wat wij aan de Vereenigde-Staten verschuldigd zijn. Maar dit was niet alles, mijn vriend. Kent gij de aesthetica van het ornament? Zoo ja, dan zult gij niet zijn zonder te weten, dat het lengerhand zijne aanvankelijke nuttigheidsbestemming verliest, om weldra niet meer dan decoratief te worden en van lieverlede zelfs toegepast op voorwerpen, waar het geenszins op hoort. Aldus onze Roodhuid in zijne tallooze verschijningen: geen fetisj dus, gelijk gij denken zoudt; alleen een teeken, nogal verkeerd toegepast, en dat reeds zijne beteekenis aan het verliezen is, van onze dankbaarheid aan het Amerikaansche volk, waarvan deze Sioux het verkorte beeld of – om het aldus te noemen – de synecdoche is.
Indians Residing in New York -.- For Belgians. Aquarel op papier. Coll. Keym, ca. 1915. Stadsarchief Brussel. Foto: auteur
Brusselsche lichtzinnigheid – ‘En is uncle Sam, die zijn best heeft gedaan om die Rooden uit te roeien, met die vereenzelviging tevreden?’ ondervroeg mijn vriend. Ik zag mij verplicht hem te antwoorden, daaromtrent geen onderzoek te hebben ingesteld. Hij mompelde iets van Brusselsche lichtzinnigheid, en wenschte mij goeden avond. Ik vrees dat hij van zijn bezoek aan Brussel geen gunstige herinnering draagt.” [2]
Kalender 1916 met zakje ‘Sperry Mills-American Indian, maandag 28 februari, ‘1914-1915 pendant l’occupation’, C. Du Prez. Coll. Stadsarchief Brussel. Foto: auteur
Conclusie De stem van Native Americans is gehoord geweest in België in 1915.
Nu de Amerikaanse bloemzakken, bewerkt in België, al een eeuw lang blijvend hun populariteit houden, ‘de afgoderij in Brussel – de Roodhuiden-vereering’ zich voortzet, dienen we ons te vereenzelvigen met het onbegrip van de vriend uit Wetteren en de tragische geschiedenis van de Native Americans te blijven vertellen. De zakken blijven een teken, verkeerd toegepast, van de Belgische dankbaarheid aan het Amerikaanse volk voor het meel dat de Belgen is toegekomen.
Kalender 1917 met zakje ‘Far West-Best American Flour’. Coll. Stadsarchief Brussel. Foto: auteur
Dank aan
– Evelyn McMillan voor het raadplegen van de Alice Aron Gugenheim papers in de Hoover Institution Library & Archives en het delen van foto’s en informatie.
– Hubert Bovens te Wilsele voor de opzoekingen van biografische gegevens.
– Mechel Ensing-Wijn voor haar intermediaire en logistieke diensten.
Voetnoten: [1] Editions Maeck: MAECK-JAMINON imprimeur litho-typographe, rue Jolly 129, Schaarbeek. Antoine Maeck, ºBrussel 19-06-1879.
Alice Gugenheim-Aaron, 54 jaar in 1924. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012. Foto: EMcM
Op 22 augustus 1914 verwoestten de Duitsers honderden gebouwen in het centrum van Charleroi. Ook Les Magasins Raphaël gingen in vlammen op. Uit de puinhopen krabbelde de eigenaar van het warenhuis, familie Raphaël Gugenheim-Aaron, weer op.
Ze zouden binnen een jaar met goesting de versierde meelzakken verkopen ten bate van het Comité National de Secours et d’Alimentation (CNSA/NKHV).
De elementen van dit blog zijn mij in de voorbije tijd toegestopt vanuit de Verenigde Staten, hoewel het een puur Belgische geschiedenis is.
Het verhaal is fascinerend, maar bij lange na niet compleet. Juist daarom begin ik met vertellen.
Warenhuis met borduurgarens In september 2018 las ik online over een warenhuis met borduurgarens van de familie Gugenheim in Charleroi.[1]
‘In Charleroi, Belgium, Alice Gugenheim’s family had a warehouse of embroidery thread which had been used by the embroidery workers prior to the war. Because of the war there was no material to embroider, and the workers were out of business. She could find no bleach to remove the writing on the flour sacks, but the fabric was good and strong. Women began enhancing the designs which were used to cover lampshades, waste baskets, tea cozies, pillow covers and even school smocks. The items were sold on a prominent street in Brussels and yielded tens of thousands of gold-standard francs to the Belgium Relief.’
Opmerkelijk, Alice Gugenheim had de Amerikaanse zakken willen bleken om de bedrukking eraf te halen, maar dat was niet gelukt. Daarom hadden de vrouwen de bedrukking gebruikt als patroon.
Ik stuurde een mail naar het contactadres met de vraag waar ik meer informatie over Alice Gugenheim zou kunnen vinden. ‘Who was/is Alice Gugenheim, whose family had the warehouse of embroidery thread in Charleroi? Where can I find more information about her and this story?!’ De auteur van het stuk, Polly Horn, herinnerde zich alleen dat de informatie van de Hoover Institution in Californië kwam.
Ik had andere prioriteiten en heb het laten rusten.
Gugenheim (Alice Aron) Papers[2] Op 1 juni 2022 deed ik onderzoek in de Hoover Institution in Californië en ontving van Samira Bozorgi [3], een bericht met foto: ‘One other reference photo of mine from the Alice Gugenheim Papers’.
Verkoopsters bij de uitstalling van versierde meelzakken. De verkoop is ten bate van het Comité de Secours et d’Alimentation (CNSA/NKHV). HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012.
Een interessante foto met dames, versierde meelzakken en enkele bijgeschreven namen. Waar kwam dit vandaan en wanneer was het? Ik zou Samira in de Reading Room ontmoetten, maar we liepen elkaar mis.
Alice Aron Gugenheim Papers, Hoover Institution Library & Archives
Monsieur le Président Hoover Op 18 juni 2022 deed ik onderzoek in de Herbert Hoover Presidential Library & Museum in Iowa. In de Reading Room bladerde ik door een aantal mappen en zag een fotokopie van een postkaart gericht aan Monsieur Le Président Hoover met foto van een winkeletalage met versierde meelzakken. Dat leek me interessant, dus Craig Wright, hoofdarchivaris, zocht de foto op, scande deze en stuurde me de digitale file. [4]
Postkaart Madame Raphaël Gugenheim, Brussel, aan Monsieur le Président Hoover, 1938. Foto: HHPLM 31-1919-66
Ik borg het bestand op tussen de honderden andere digitale documenten en vergat het volledig.
De Hoovers en hun meelzakken In juni 2023 werkte ik aan een blog over de Hoovers en hun meelzakken. Toevallig zag ik de scan van de winkeletalage met de meelzakken en besefte dat het een postkaart was, verstuurd door Madame Raphaël Gugenheim, Brussel, aan Monsieur le Président Hoover.
Postkaart Madame Raphaël Gugenheim, Brussel, aan Monsieur le Président Hoover, 1938. Foto: HHPLM 31-1919-66
Kennelijk had ze Hoover een versierde meelzak cadeau gedaan. Ze vroeg hem of hij de versierde meelzak toch wel ontvangen had. De kaart moest geschreven zijn in 1938, want toen was Hoover in Brussel en werd er als een vorst onthaald.
Ik voegde de postkaart dus toe aan mijn opsomming van contactmomenten van de Hoovers met de meelzakken. Verder dacht ik er niet over na.
Madame Raphaël GUGENHEIM is Alice AARON Hubert Bovens, gespecialiseerd in opzoekingen van biografische gegevens, las mijn blog over de Hoovers en hun meelzakken en ging spontaan op zoek naar de antecedenten van Madame Raphaël Gugenheim. ‘Alice AARON is de echtgenote van Raphaël GUGENHEIM’, meldde Hubert. ‘Beiden zijn geboren in Lorraine, Frankrijk. Zij woonden vanaf 1938 in Brussel.’[5]
Telefonisch overleg volgde. Waarom zou een dame van Franse geboorte in 1938 een versierde meelzak en zo een postkaart aan Hoover sturen, als hij België bezoekt? Zou ze hem gekend hebben?
We overwogen van alles, tot Hubert vertelde dat het echtpaar Gugenheim een dochter had, geboren in Charleroi. Charleroi? Maar schrijf je wel Gugenheim, zou het niet Guggenheim zijn? Neen, met zekerheid was het Gugenheim. Hubert werkte verder, hij vond drie kinderen van het echtpaar geboren in Charleroi: Ida, Nathan en Lise; op de geboorteacten was vader ‘négociant’.
Grand Magasins Raphaël, Charleroi Het tweede telefonisch overleg diende zich aan, nadat Hubert op de website ‘charleroi-decouverte.be’ foto’s van de Grands Magasins Raphaël had gevonden. De gebouwen straalden je toe omstreeks 1900, ze waren welvarend en uitnodigend. Dát was het warenhuis van de familie Gugenheim-Aaron! Dit was de Alice Gugenheim van het warenhuis met de boduurgarens! Ze hadden een grote zaak in Charleroi, vandaar dus die postkaarten met foto’s van uitgestalde versierde meelzakken. Alles leek samen te vallen.
Echter, wat erachteraan kwam, waren ontluisterende foto’s van het verwoeste winkelpand. Dat was een grote domper. Toen de oorlog uitbrak en het Duitse leger België binnenviel, ging door hun toedoen op 22 augustus 1914 het centrum van Charleroi in vlammen op. Les Magasins de Raphaël lag in puin; twee desolate foto’s toonden het. [6]
‘Le 22 août 1914, Charleroi sombre dans le chaos. Les allemands arrivent dans la région et incendient des centaines de bâtiments dans le centre et dans les communes avoisinantes. La signature du « Traité de Couillet » par les Allemands et les autorités carolorégiennes met un terme aux hostilités ; les séquelles dans la population sont cependant profondes. Les exigences imposées par l’Allemagne vont peser sur les habitants, désormais sous tutelle administrative allemande.’
‘L’Alsacien Raphaël Gugenheim fait construire en 1880 le grand magasin éponyme, au coin de la rue de la Montagne et du nouveau boulevard central (Yser / Audent). Les magasins Gugenheim seront totalement détruits en août 1914 lors de l’arrivée des allemands et l’incendie d’une partie de la ville. Le Palais du Peuple sera érigé par la suite à l’emplacement du magasin de Raphaël Gugenheim.’
‘Conflict resonance’ ‘Conflict resonance’ echoden de puinhopen op de foto’s. Ik heb er de trench-art artikelen van Nicholas Saunders bijgepakt.
‘Industrialised war creates and destroys on a larger scale than any other human activity. Modern war has an unprecedented capacity to remake individuals, cities and nations, and thus to shape conceptions of individual and collective identity.’[7]
Tot heden geloofde ik niet dat de geschiedenis van de versierde meelzakken zou raken aan de ‘materiality and Great War landscapes’, de materiële verwoesting en heropbouw van steden, straten en winkels.
De elementen van het verhaal van Alice Gugenheim-Aaron bewijzen anders.
Alice Gugenheim (‘moi’), dochter Ida en een derde verkoopster temidden van de uitstalling van versierde meelzakken. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012.
Klaarblijkelijk krabbelde de familie Raphaël Gugenheim-Aaron, weer op. Alice en haar dochter Ida staan, samen met collega-verkoopsters, zelfverzekerd afgebeeld op de postkaart met versierde meelzakken. Dat moet in 1915 zijn geweest.
Dus binnen een jaar stonden zij met goesting de versierde meelzakken te verkopen ten bate van het Comité National de Secours et d’Alimentation (CNSA/NKHV).
Wordt vervolgd Hoe en waar herbouwden zij hun leven en zaken na 22 augustus 1914? Welke betekenis kenden zij toe aan de versierde meelzakken? Welke internationale relaties hadden zij? Hoe vormden de gebeurtenissen van de 20ste eeuw hun levens, waardoor de doos met Belgiche WO I-oorlogsdocumenten van Madame Raphaël Gugenheim opgenomen zou worden als ‘Alice Aron Gugenheim Papers’ in de Amerikaanse Hoover Institution Library & Archives, bewaarplaats van materie met betrekking tot oorlog, revolutie en vrede?
Dat is verder te onderzoeken.
Aanvulling 26 december 2023 Het oorlogsdagboek van Alice Gugenheim
Geborduurde bloemzak ‘Victor’, J.C. Voshell, Camden, Delaware, 10 lbs, 6 juni 1915, omslag van Alice Gugenheim’s album. HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012. Foto: EMcM
Evelyn McMillan is erin geslaagd toegang te krijgen tot de Gugenheim (Alice Aron) Papers in HILA en heeft het album gefotografeerd. Een bijzonder oorlogsdagboek met geschiedschrijving van de Amerikaanse bloemzakken is tevoorschijn gekomen. Zie het blog: Witte en Rode Kerst, het oorlogsdagboek van Alice Gugenheim.
Aanvulling 5 mei 2024 Het oorlogsboek van Aline Burls, né Bouquié – Les Arts de la Femme [8]
Marie-Louise Rival, Les Arts de la Femme, bloemzak Excelsior, 1915. Coll. HHPLM 62.4.418. Foto: auteur
Aline Burls, né Bouquié, was sinds 1908 secretaris van het bestuur van ‘Les Arts de la Femme‘ in Brussel. De neef van Aline was de Amerikaan Frederic William Meert die in Brussel woonde en van najaar 1914 tot zomer 1919 zijn beste krachten inzette voor de Commission for Relief in Belgium. Aline en haar gezin met twee zonen woonde tot 1916 ook in Brussel. Omdat haar oudste zoon toen 15 jaar was en de Duitse bezetter dreigde steeds meer Belgische jongens en mannen op te roepen voor tewerkstelling in Duitsland, ontvluchtte Aline’s gezin België en kwam uiteindelijk in Parijs terecht. Aline besloot een boek te schrijven over haar ervaringen ‘in de Brusselse gevangenis, twee jaar onder het Duitse juk‘.
Marie-Louise Rival, Les Arts de la Femme, bloemzak Excelsior, Goldberg, Bowen & Co., San Francisco & Oakland, borduurwerk, 1915. Coll. HHPLM 62.4.418. Foto: auteur
Haar boek verscheen in 1917, ze schreef over de verkoop van de versierde meelzakken: ‘Zou je geloven dat verschillende winkels de exclusieve verkoop van deze zakken hadden? Het grote pand dat het Engelse scheepvaartbedrijf van de Red Star Line noodzakelijkerwijs had verlaten, was bijvoorbeeld voor dit doel ingericht (de winkel van Alice Gugenheim en haar dochters aan de Boulevard Anspach – AvK). De goedkoopste zakken kosten vier of vijf frank – ze verkochten ze ten behoeve van liefdadige werken – maar er waren er die men onbewerkt kocht (ik bedoel voordat ze geborduurd of versierd werden) en wel vijfentwintig tot dertig frank per stuk opbrachten! Toen ik bij een van de verkoopsters (Alice Gugenheim-Aaron?!-AvK) informeerde naar het verkoopsucces, antwoordde ze me dat er mensen waren die zakken verzamelden, en dat een liefhebber inmiddels meer dan 700 verschillende exemplaren had verzameld.
Het Jubelparkmuseum had een prachtige collectie samengesteld van 300 artistiek bewerkte exemplaren.’
(Burls, Aline, né Bouquié, Dans la Geôle Bruxelloise. Deux années sous le joug allemand. 1917, p. 176, 177)
Marie-Louise Rival, tentoonstelling Les Arts de la Femme, in La Libre Belgique, 20 december 1918
‘Zakken zijn vol herinneringen. Iedere zak koestert een kostbaar en kwetsbaar verhaal’
Dank aan
– Hubert Bovens te Wilsele, voor de opzoekingen van biografische gegevens, zijn initiatieven en het meedenken over het levensverhaal van de familie Gugenheim-Aaron, waardoor het een puur Belgische versierde meelzakken-geschiedenis werd. Hubert ontdekte ook het boek van Aline Burls, né Bouquié.
– de personen die me in de afgelopen jaren elementen van het verhaal hebben toegestopt vanuit de VS: Polly Horn, Sunbury, Ohio; Samira Bozorgi, Palo Alto, Californië; Craig Wright, West Branch, Iowa.
– Evelyn McMillan voor de raadpleging en fotografie van de HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012.
[1] Polly Horn: ‘Burrer Mill’. Big Walnut Area History, Businesses. Mrs. Polly Horn, directeur van het Myers Inn Museum in Sunbury, Ohio, is auteur van tientallen blogs op de website van de Big Walnut Area Historical Society.
In opdracht van de Big Walnut Area Historical Society maakte ik een Engelstalige PowerPoint presentatie, te zien op YouTube: ‘From Aid to Embroidery in Ohio, USA’.
[2] HILA Gugenheim (Alice Aron) Papers coll. nr. 61012.
Alice Aaron (ºToul, Meurthe-et-Moselle, Lorraine, F. 29-02-1872 +Parijs, 25-03-1955); in haar geboorteakte is haar meisjesnaam AARON; in haar overlijdensakte van 1955, opgemaakt in Parijs, 15e arrondissement, is de naam geschreven met één ‘a’, als ‘ARON’. Vervolgens is in de HILA-archieven haar meisjesnaam geschreven als ‘ARON’.
[3] Samira Bozorgi is Assistant Archivist for Exhibitions, Hoover Institution Library & Archives, Palo Alto, Ca. Zij bedacht en was conservator van de tentoonstelling ‘Women and the Great War’, gehouden in de Hoover Institution in 2015. Zie ook: Hoover Digest, 2015, No. 2, Spring, p. 188-198
[3a] June Sanders (°Drummond, Mont., VS, 1902 +Carmel, Ca., VS, 29-07-1963) was lerares Frans geweest aan de Palo Alto High School, ze was een wereldreizigster en enthousiast supporter van de lokale muziekuitvoeringen in Palo Alto.
(In memoriam The Peninsula Times Tribune, Palo Alto, California, 01-08-1963)
[4] HHPLM 31-1919-66. Postkaart Madame Raphaël Gugenheim, Brussel, aan Monsieur le Président Hoover, 1938.
De Amerikaanse Ambassade in Brussel was in 1938 gevestigd Rue de la Science 33 (niet 38).
[5] Alice Aaron (ºToul, Meurthe-et-Moselle, Lorraine, F. 29-02-1872 +Parijs 25-03-1955) trouwde in maart 1893 in Toul, Frankrijk, met Raphaël Gugenheim (ºKolbsheim, Bas Rhin, Alsace, F. 09-03-1863 +Zuid-Frankrijk 1946). Ze woonden vanaf 1938 rue Antoine Bréart 135, Bruxelles. Hun kinderen, geboren in Charleroi: Ida °06-06-1894 +1946; Maurice Nathan Simon °15-10-1895 +Parijs 16-01-1971; Lise °19-11-1896 +Antibes, F. 1989.
Maurice huwde Suzanne Galerne, °Bobital, Bretagne, F. 17-07-1912 +Asnieres-sur-Seine, Ile de France F. 04-03-2008. Lise huwde een meneer Helge ergens tussen 1939 en 1941.
De moderne opvatting over de geschiedenis van de versierde meelzakken in WO I is dat zij door Belgische meisjes, jonge vrouwen en kunstenaars in dank voor voedselhulp gemaakt zijn als geschenk voor de Amerikanen, in het bijzonder zijn er honderden ‘kunstwerkjes’ cadeau gedaan aan de Amerikaanse oud-president Herbert Hoover.[1]
Twijfel over de cadeaus aan Hoover
Mijn eerste confrontatie met een geborduurde meelzak stelde die opvatting direct in twijfel. De sensorische, tactiele ervaring bracht het mee. Ik zag, voelde en rook een stuk katoen waarin meel verpakt had gezeten, gaten waren getrokken, waarop met diverse borduursteken in verschillende kleuren een patroon was geborduurd -merknamen en logo’s van hulporganisaties en maalderijen-, een stuk kant was aangezet, een lint was geregen door een ambachtelijk gemaakt knoopsgat, dat licht schimmelig rook en waar soms meelresten uitvielen. De jaartallen 1914 – 1915 markeerden de beginjaren van de heftige oorlog, veldslagen, bulderende kanonnen, modderige loopgraven, executies, gasaanvallen, krijgsgevangenen en vluchtelingen. De vlaggen en landskleuren van België, de VS en Canada gaven blijk van een diepgevoeld patriottisme.
Zouden dit werkelijk waardige geschenken zijn geweest voor het echtpaar Hoover dat een decennium later President en First Lady van de Verenigde Staten zou zijn?
Mijn twijfel groeide toen ik de collectielijst van de Herbert Hoover Presidential Library and Museum bestudeerde, ik kreeg een indruk van de kwaliteit van het werk, de keuze voor zakken van een en dezelfde origine (American Commission), de herhalingen in borduur- en handwerk, zoals ‘goede nacht-tasjes’, theemutsen, tafelkleedjes, schortjes en boekomslagen. Hoe waren de overvloed aan schoolprojecten te verklaren? Hebben de Hoovers deze inderdaad als souvenirs thuis bewaard?
Het sociale leven van de versierde bloemzakken
De betekenis die ik toeken aan de meelzakken zal een andere zijn dan de Hoovers hebben toegekend aan de zakken. Ik leef een eeuw later; ik ben van een generatie die oorlog niet aan den lijve heeft meegemaakt; ik ben opgegroeid in de Nederlandse cultuur; ik werkte niet -of was geen partner van iemand- op een vooraanstaande positie in het internationale zakenleven en later in de nationale politiek; ik woonde nooit jarenlang buiten het land waar ik de nationaliteit van bezit; ik verhuisde niet of had meerdere huizen om in te richten.
Ik realiseer me dat ik anno 2023 een andere positie in de geschiedenis inneem.
De versierde meelzakken van WO I zijn trench art, loopgravenkunst. Het zijn items gemaakt door burgers, rechtstreeks uit materiaal dat in tijd en plaats wordt geassocieerd met de gevolgen van gewapend conflict. Versierde bloemzakken hebben als objecten een ‘sociaal leven’, wij mensen komen ermee in contact, ze bewegen met ons mee in tijd en ruimte. [20]
De Hoovers en hún versierde meelzakken. Collage AvK, 2023
De Hoovers en de versierde meelzakken Tijdens mijn Amerikaanse Zakkenreis in 2022 heb ik connecties van de Hoovers met de versierde meelzakken gevonden. Ze volgen hier chronologisch.
Tijdens WO I
1915 Lou Hoover heeft zich bemoeid met de verkoop van versierde meelzakken in de VS. Zij ontving een brief van een vriendin in New York die voorstelde ‘de aandoenlijke meelzakken’ te verkopen voor $ 1,50 tot $ 2 (1915). [2]
Herbert Hoover schreef een brief aan William C. Edgar en vroeg of hij nog meer versierde meelzakken wilde bestellen, omdat de kinderen in België de zakken nog steeds vlijtig aan het borduren waren. [3]
‘Wil je meer bloemzakken? Belgische kinderen borduren ze nog vlijtig’. Herbert Hoover aan William Edgar, 13 december 1915. HHPLM curator files
Na WO I 1919/1920 – Victor Horta Lou Hoover was bezig met de inrichting van een nieuw huis in Californië. Lou Hoover schreef brieven aan de Belgische architect Victor Horta over de inrichting van haar Stanford huis op de universiteitscampus, ze wilde een aparte ruimte ontworpen hebben, speciaal voor memorabilia van België met een show-rek voor versierde meelzakken.[6]
1924 – Brooklyn Girl Scouts
The Brooklyn Daily Eagle, 21 juni 1924
Lou Hoover heeft in 1924 een connectie tot stand gebracht van de Brooklyn Girl Scouts met de ‘Friends of Belgium’[7] die een door Paul Jean Martel beschilderde meelzak schonken aan de Girl Scouts als dank voor de bijdrage aan de voedselhulp; het was een plechtigheid in New York met de Belgische ambassadeur, Lou Hoover kon er niet bij aanwezig zijn. [8]
The Statesman Journal (Salem, Oregon), 22 april 1928
1928 – Oostkamp, Zusters Maricolen Lou Hoover ontving in haar huis in Washington een journaliste uit Oregon. De journaliste kreeg een geborduurd kussen met bloemzak uit Portland, Oregon, te zien. Het krantenartikel beschrijft dat het kussen opgeborgen lag in een donkere, houtgesneden kist. In de kist, op het kussen lag een Belgische dankbetuiging, geschreven op perkament. De Belgische souvenirs bevonden zich in de studeerkamer van Herbert Hoover. [9]
Tijdens mijn onderzoek in de Hoover Institution Library & Archives heb ik het zijden kussen gefotografeerd. De geborduurde dankbetuiging luidt: ’t Dankbare Oostcamp aan hunne geliefde Weldoeners van Amerika.*)
Het is een satijnen kussen met zijden garens geborduurd. De onderzijde is afgewerkt met een katoenen meelzak met origine de staat Oregon. De merknaam is Cascadia van Portland Milling Co., Portland, Oregon.
Citaat uit: Oostkamp en Hertsberge in de Eerste Wereldoorlog door Wim Deneweth. Heemkring Oostkamp, 2017
Het zijden kussen is geborduurd door de Zusters Maricolen in opdracht van het gemeentebestuur van Oostkamp, die betaalde daar 300 franken voor. Het kussen is geschenk gegeven aan Brand Whitlock, Amerikaans gevolmachtigd minister in België!
Klaarblijkelijk is het kussen later in het huishouden van de Hoovers terecht gekomen en daar op creatieve wijze gecombineerd met de vergulde kist uit Antwerpen, en het perkament. [5]
Het prachtige Belgische souvenir van Oostkamp, geschenk gegeven aan Amerika, heeft de afgelopen honderd jaar een geheel eigen leven geleid. Het is een pronkstuk dat graag tevoorschijn wordt gehaald.
Bij tv opnamen is het kussen met de kist getoond door Dare Stark McMullin, Hoover’s secretaresse.
Dare McMullin laat Hoover’s Belgische souvenirs zien op TV: de Oregon meelzak als achterzijde van het ‘Oostcamp’ kussen in de vergulde kist. Foto coll. HILA
1938 – Antwerpen, Pierre Beeckmans
Beschilderde meelzak Chicago’s Flour Gift, 1914-1918, met vlaggen van de negen Belgische provincies, schenking Pierre Beeckmans aan Herbert Hoover, Brussel, 1938. Coll. HHPLM 65.27.13. Foto: auteurBloemzak “Chicago’s Flour Gift”, (verso), geschenk van Pierre Beeckmans aan Herbert Hoover, 1938. Coll. HHPLM 65.27.13. Foto auteur
In 1938 was Herbert Hoover in Brussel en ontving van Pierre (Petrus) Beeckmans uit Antwerpen, als geschenk een beschilderde meelzak Chicago Evening Post. Beeckmans schrijft in zijn brief aan Hoover van 22 februari 1938 dat de bloemzak ‘remembers excellently the remarkable philantropic work you accomplished during the tragical years of the Belgian people’.[10]
Stempel: Pelikaan met twee jongen, ‘Orphelins de la Guerre – Weezen van de Oorlog’, CNSA – NKHV, in Romeinse cijfers 1915. Bloemzak ‘Chicago’s Flour Gift’, beschilderd, 1914-1918. Geschenk van Pierre Beeckmans aan Herbert Hoover, 1938. Coll. HHPLM 65.27.13, foto: auteur
Hoewel Beekmans in zijn brief verwijst naar 1915 en dat de meelzak sindsdien in zijn familie was, is er iets raars aan de hand met deze meelzak.
De bloemzak is beschilderd na de Wapenstilstand, de jaartallen 1914-1918 wijzen hierop. Op de andere zijde van de zak staat een stempel. Ik acht het waarschijnlijk dat de beschildering en het stempel van de ‘Weezen van de Oorlog’ pas in 1937/38 zijn ontworpen en aangebracht in opdracht van Beeckmans.
Het ontwerp van het stempel, de tekening en het lettertype, is modern en zakelijk, het heeft een voornaam voorkomen. In de oorlogsjaren ’14-’18 komt een dergelijk stempel niet voor op een bloemzak.
De schildering van enkel de negen Belgische provincievlaggen geeft ook te denken. De Belgische vlag ontbreekt, tijdens de oorlogsjaren maakten de vlag en/of de kleuren zwart, geel en rood altijd onderdeel uit van de iconografie op de versierde zakken.
Beekmans schonk de beschilderde bloemzak namens zichzelf, niet in opdracht van het Antwerpse bestuur. Beeckmans had een ‘Agentschap welke alle publiciteit voorbereidt en uitvoert’ en vroeg in 1938 waarschijnlijk aandacht voor zichzelf en zijn werk.
Beeckmans verantwoordelijk voor de Jodenvervolging in WO II
Pierre (Petrus) BEECKMANS (ºGooik 10-08-1894) was frontsoldaat in WO I en raakte gekwetst. Hij bracht het via het reservekader tot luitenant der infanterie en maakte na de oorlog deel uit van de Belgische bezettingstroepen in Duitsland.
Pierre Beeckmans was een uitgesproken, extreemrechts georiënteerde Belgisch-nationalist en anti-Joods. Tijdens WO II werkte hij voor de Anti-Joodsche Centrale voor Vlaanderen en Wallonië, die hij vanaf 1943 leidde. Bij de bevrijding vluchtte Beeckmans naar Duitsland, maar werd in mei 1945 gearresteerd. Tijdens het groepsproces Volksverwering werd hij ter dood veroordeeld; het vonnis werd in 1952 omgezet in levenslange gevangenisstraf; in april 1960, op 75-jarige leeftijd, kwam hij alsnog vrij. [10a]
Er is een postkaart bewaard gebleven gericht aan Monsieur le Président Hoover, Ambassade d’Amérique, rue de la Science 38, Bruxelles, afzender Madame Raphaël Gugenheim, waarin ze hem vraagt of hij toch wel een geborduurde meelzak heeft ontvangen ‘en symbole de temps de guerre et de la reconnaissance présente et durable’.[11]
Herbert Hoover bij de CRB-collectie meelzakken in Hoover Tower, Hoover Institution Library & Archives, 1941. Foto: HHPLM
Jaren ’60 (?) – New York De geborduurde bloemzak ‘Comet’ van Globe Mills, Los Angeles, Californië, prijkte op de bank in het appartement van Hoover in het Waldorf Astoria, New York.[13]
Meelzak ‘Comet’, 1915, op de bank bij de Hoovers in Waldorf Astoria, New York. Foto: HILA
Conclusie uit deze chronologie:
De Hoovers zijn in contact gekomen met de versierde meelzakken en de objecten bewogen met hen mee in tijd en ruimte. Tijdens de oorlog werkten zowel Lou als Herbert Hoover mee aan de distributie van de meelzakken; Herbert Hoover nam één versierde meelzak in ontvangst. Na de oorlog richtte Lou Hoover haar huis in met Belgische memorabilia, toonde deze bewust aan haar gasten; ze werkte mee aan distributie van resterende zakken uit het CRB-archief.
Herbert Hoover kreeg versierde meelzakken toegestuurd door Belgische bewonderaars. In de VS bezocht hij éénmaal de basement van Hoover Tower met tentoonstelling van de versierde meelzakken in het CRB-archief.
Welke betekenis hadden de oorlogssouvenirs voor de Hoovers, waar herinnerden de zakken hen aan?
Lou Henry Hoover met de Hoovers zonen Herbert jr. en Allan, 1908. Foto: coll. HHPLM
De Hoovers in de oorlog De Hoovers, beiden 40 jaar in 1914, waren een vooraanstaand echtpaar in de internationale zakenwereld. Herbert Hoover was geboren in Iowa, maar groeide op in Oregon. Lou Henry Hoover werd in Iowa geboren en groeide op in Californië. Zij waren beide Stanford-mijningenieurs, hij leidde wereldwijd omvangrijke ontginningsprojecten van grondstoffen, bestemd voor de industrie, zij was zijn klankbord en hij de hare, zij schiep de condities die hem het werken mogelijk maakte, haar taak was de huisvesting, sociale netwerken, opvoeding en scholing van hun twee zoons, zij vormden een team. Hun vermogen was aanzienlijk, ze hadden de Amerikaanse nationaliteit, maar vanaf 1899 waren ze buiten het Amerikaanse continent werkzaam, ze hadden zich gevestigd in Londen. Hun netwerk bestond vooral uit Amerikaanse (mijn)ingenieurs, net als zij zowel internationaal werkzaam als gevestigd.
Toen Herbert Hoover gevraagd werd in oktober 1914 door de Amerikaanse ambassadeur Page om zich vanuit Londen in te zetten voor de voedselverstrekking aan bezet België als directeur van de Commission for Relief in Belgium (CRB), ging hij akkoord.
Lou Henry Hoover was op dat moment met hun twee zoons Herbert jr, 11 jaar en Allan, 7 jaar, in Californië. Naar eigen zeggen had ze de zoons in veiligheid gebracht buiten de gevaren van de oorlog in Europa.[14]
The Los Angeles Times, 15 november 1914
In Californië zette Lou Henry Hoover zich onvermoeibaar in om hulpverlening voor de bevolking in bezet België en de Belgische vluchtelingen op gang te krijgen.
De massa-meeting in San Francisco: ‘Belgian Relief Ship meeting, Chamber of Commerce, San Francisco’. Vlnr: Mrs. Herbert C. Hoover, Bisschop Nichols en Bisschop Hanna. San Francisco Chronicle, 7 november 1914
Lou wilde bij haar zoons in Californië blijven.
Herbert Hoover wilde zijn vrouw als teammaat naast zich in Londen: ‘want you here mightily’. [15]
Lou zwichtte.
Ze liet hun zonen met tegenzin achter in de handen van familie en vrienden. Bewust van het oorlogsgevaar schreef ze in New York afscheidsbrieven aan haar kinderen voor het geval ze om zou komen bij de oversteek op haar schip naar Engeland.[16] Ze vertrok op 25 november 1914 uit New York.
Lou Hoover reist terug naar Amerika Lou Hoover reisde begin juni 1915 terug naar New York. Een onvoorstelbare gebeurtenis had plaatsgevonden.
The Richmond Virginia, 15 mei 1915
Hun dierbare vriend Lindon W. Bates jr., zoon van Lindon W. Bates, vice-voorzitter van de CRB in Amerika en Josephine White Bates, voorzitter van de CRB’s Woman’s Section, was omgekomen bij de ramp met het passagiersschip Lusitania. De Duitse onderzeeër U-Boat 20 had het Britse schip met torpedo’s aangevallen. Lindon Bates jr. hielp tot het laatst met de reddingsacties van zijn mede-passagiers, maar kwam zelf om. Zijn lichaam werd pas weken later gevonden op de kust van Ierland.
Bates was onderweg naar de Hoovers in Londen om instructies van hen te krijgen over het CRB-werk dat hij in Europa zou aanvatten.
Lou Henry Hoover: Womanhood pays tribute to Bates. New York Tribune, 11 juni 1915. Coll. HHPLM
Lou Hoover hield tijdens de herdenkingsdienst in New York, de avond van 10 juni 1915, een indrukwekkende toespraak waarin ze onder meer zei:
“I speak in the name of womanhood and of childhood (…) For woman and for children he laid down his life and over his sacrifice we reach the sacred hands of maternity in benediction. He remained until the end, helping and comforting. Only as the ship gave her final plunge did he dive, but the suction had become too great for mortal combat.” [17]
“Ik spreek in naam van alle vrouwen en kinderen (…) Voor vrouwen en kinderen gaf hij zijn leven en over zijn opoffering strekken wij de heilige handen van het moederschap in zegening uit. Hij bleef tot het einde, helpend en troostend. Pas toen het schip ten onder ging, dook hij ervan af, maar de zuigkracht was te groot geworden voor een dodelijk gevecht.”
Lou Hoover reisde door naar Californië en herenigde zich met haar zoons; ze zou de jongens niet meer alleen laten gedurende de oorlog.
The Peninsula Times Tribune (Palo Alto, Ca.), 19 oktober 1915De Hoover family op het schip Olympia, 1918. Vlnr. Allan, Herbert sr., Lou Henry en Herbert jr. Hoover. Foto: HHPLM
1919 – Na de oorlog – Belgische bezittingen Lou Hoover was er de vrouw niet naar om te verwijzen naar de hiervoor beschreven persoonlijke oorlogsherinneringen in relatie tot de meelzakken.
Het Stanford House van de Hoovers, Palo Alto, Ca. Plattegrond in HHPLM museumtentoonstelling. Foto: auteur
Een jaar na de oorlog, in december 1919, was Lou Hoover gefocust op het ontwerp en de inrichting van haar nieuwe Stanford huis: ‘the grouping and arrangement of various Belgian possessions.’ ‘How to display them?’ Ze vroeg om advies aan de Belgische architect Victor Horta in Brussel en schreef hem een brief.[18]
‘I have many pieces of the most beautiful Belgian lace of the war period, many of them being of large table size. (…) On the other wall or at some point a panel might open to show a loop recess in which were many thin hinged panels, like those in art exhibitions mentioned, on which hung a selection of the quaint embroidered flour sacks presented by the Belgian girls.
Lou Henry Hoover aan Victor Horta, 13 december 1919. Coll. HHPLM
‘een paneel zou kunnen openschuiven waardoor een alkoof met een grote lus tevoorschijn zou komen waarin vele dunne scharnierende panelen zijn aangebracht, zoals je wel ziet in kunsttentoonstellingen, waarin dan een selectie zal hangen van de curieuze, knusse, geborduurde meelzakken gemaakt door de Belgische meisjes.‘
De betekenis van Belgisch kant en geborduurde meelzakken voor de herinneringen die deze bij haar oproepen, lees ik -mutatis mutandis- in haar beschrijving van een schilderij van Baer van een Belgisch boerenmeisje. ‘For instance, there is a very wonderful thing of a peasant girl done by Baer. (…) There is really nothing to describe but the repressed sadness of her face with its downcast eyes and the unutterable pathos of her peasant hand crushing a tear stained handkerchief. (…) we see her with the indefinite background of a ruined village.’
Ze vervolgde: ‘But in those old days of before 1918, we used to say she was simply Belgium, sturdy in her sorrow, and even though with unutterable sadness in het heart, ready to look up and meet the problems before her when a turn of fate should come.’
‘Maar in die oude dagen van vóór 1918 zeiden we altijd dat zij gewoon ‘België’ was, standvastig in haar verdriet, en hoewel met onuitsprekelijke droefheid in haar hart, klaar om op te kijken en de problemen die voor haar lagen het hoofd te bieden, mocht een wending van het noodlot zich aandienen.’
Vier maanden later schreef Lou opnieuw aan Victor Horta.[19] ‘Wij hebben natuurlijk zulke gelukkige herinneringen aan België, hoewel we haar op haar droevigst zagen’:
‘she was so wonderfully brave and marvelously in every way, that we could not be but lost in admiration for her and her people.’
Want hoewel we haar op haar droevigst zagen, was ze zo wonderbaarlijk dapper en verbazingwekkend in ieder opzicht, dat we ons volledig hebben verloren in bewondering voor haar en haar volk.’
Lou Hoover wil een Vlaams interieur voor oorlogsherinneringen [20] Een mooie illustratie hoe Lou Hoover zich hechtte aan het maken van ruimtelijke herinneringen aan België in de oorlog blijkt uit het vervolg van haar brief aan Victor Horta.
Voor haar nieuwe huis wil zij het liefst een kamer inrichten volledig in Belgische stijl. Dat zou het beste kunnen door oude, Vlaamse lambrizeringen met houtsnijwerk uit een of meer verwoeste huizen op de kop te tikken en te verschepen naar Californië. Er zou toch een passend Vlaams interieur voor haar beschikbaar moeten zijn?
‘And of course we have some very lovely Belgian things which have been given my husband as souvenirs of war days. My idea was to gather these all together in one room, and to have it decorated in purely Belgian style. I could think of nothing better than some old Flemish panelling and carving. To me that would be lovely. Would it be possible to find a room of appropriate decoration, which would be for sale? There must be a goodly number of old houses partly demolished by the war, where owners will wish to sell what is left, – and of them some one ought to be of suitable size and type for possible readjustment.’
Ze zal in haar brief eraan toevoegen dat het wel binnen haar budget zal moeten passen.
Conclusie Het verhaal van de Hoovers en de versierde meelzakken toont aan dat de meelzakken voor hen souvenirs van de oorlog in en bezetting van België waren, ze vormden symbolen van dankbaarheid. Ten behoeve van Hoover’s presidentschap verwerden de zakken zelfs statussymbolen van humanitaire hulp.
Het sociale leven van de zakken en de Hoovers in woorden en beelden bijeenbrengen voegt een dimensie toe.
Ik heb met de bronnen, gevonden tijdens mijn Amerikaanse Zakkenreis, een reconstructie kunnen maken, waaruit blijkt dat de Belgische bezittingen, waaronder een aantal versierde meelzakken, van de Hoovers bovenal artefacten waren, die een belichaming vormden van hun intense, menselijke ervaringen tijdens en na WO I.
NB. De honderden ‘kunstwerkjes’ zijn niet cadeau gedaan aan de Amerikaanse president-to-be, Herbert Hoover. Duizenden bedankjes, inclusief versierde meelzakken werden uit België ontvangen voor ‘Amerika’.
The Friends of Belgium, gevestigd in New York, sorteerde na de oorlog de duizenden Belgische bedankjes aan Amerika, die uit België kwamen. Een speciale collectie, inclusief vele versierde meelzakken, werd gestuurd naar de Hoover War Library, voorloper van de Hoover Institution (HILA). CRB Bulletin, 31 augustus 1925. Coll. HHPLM curator files
*) Lees ook het artikel:
Van Kempen, Annelien, Een Oostkamps borduurwerk gekoesterd door Amerika’s first lady. Oostkamp, Nieuwsbrief Heemkring Oostkamp, jrg 24, nr. 1, september 2023
Dank
– Dank aan Matt Schaeffer, archivaris van de Herbert Hoover Presidential Library and Museum, West Branch, Iowa. Matt schreef de Hoover Head “What You Learn After You Know it all is What Matters”, nadat we samen op 22 juni 2022 de tentoonstelling in het museum hadden bezocht. Vervolgens lichtte hij de brieven van Lou Henry Hoover aan Victor Horta, 1919/1920 uit de archieven. Hij realiseerde zich na al die jaren dat Lou Hoover de versierde meelzakken beslist niet op de eerste plaats heeft gezet bij de decoratieve inrichting van haar Stanford huis.
– Dank aan Hubert Bovens te Wilsele voor zijn opzoekingen van biografische gegevens en Jacques Laperre voor het leggen van contact met de heemkring Oostkamp.
– Dank aan Wim Deneweth, auteur van het boek Oostkamp en Hertsberge in de Eerste Wereldoorlog, Heemkring Oostkamp, 2017, voor zijn informatie over het geborduurde, zijden kussen van de gemeente Oostkamp.
[1] Montgomery, Marian Ann J., Cotton & Thrift. Feed Sacks and the Fabric of American Households. Lubbock, Texas: Museum of Texas Tech University, Texas Tech University Press, 2019
[2] HHPLM 31-Ihh-sub-b082-08 Belgian Flour Sacks undated letter, New York
[3] Brief Herbert Hoover, CRB Londen, aan William C. Edgar, Northwestern Miller, Minneapolis, Minn. 13 december 1915. HHPLM curator files
[4] HHPLM inventory nr 62.4.447. L’Indépendance Belge, parut en Angleterre, 22 augustus 1916
[5]
5a) HILA 62008 box 20.1.
Oostcamp (nu: Oostkamp) ligt in de provincie West-Vlaanderen, ten zuiden van Brugge. In WO I was dit ‘Etappengebiet’. Vanuit de Heemkring Oostkamp ontving ik van Wim Deneweth informatie over het geborduurde, zijden kussen. In de kroniek van Georges Claeys ‘Oostkamp onder de oorlog 1914-1918‘, (begin jaren ’70, eigen uitgave in beperkte oplage, gestencild) staat vermeld dat het kussenovertrek is geborduurd door de Zusters Maricolen, in opdracht van het gemeentebestuur. De Zusters Maricolen vroegen een bijdrage van 300 frank, de gemeenteraad keurde deze betaling goed.
(De Zusters Maricolen leven vandaag met 18 zusters in vier gemeenschappen in Brugge en omgeving.)
5b) Volgens een fotokopie in HHPLM-curator files zat in de vergulde kist een verklaring, op perkament geschreven, van 5 december 1918 volgens besluit van 18 november 1918 om Herbert Hoover, directeur van de Commission for Relief in Belgium, te verlenen ‘le droit de cité’ door Burgemeester en Schepenen van de stad Antwerpen. (‘Brief Burgemeester en Schepenen Antwerpen, 5 december 1918. ‘Document, on parchment in gilt wood box with embroidered satin pillow. Flour sack back – Oregon- embroidery Oostcamp.Handmade by City of Antwerp’.’)
De staf van HILA stuurde mij een foto toe van de vergulde kist. Deze blijkt een geschenk van de Stad Antwerpen aan Herbert Hoover, directeur van de Commission for Relief in Belgium.
Deze vergulde houtgesneden kist met inlays was een geschenk van de Stad Antwerpen aan Herbert Hoover, directeur CRB, 1918. Coll. en foto HILA
5c) Dare Stark McMullin (1896-1974). Dare Stark McMullin papers, HILA, Palo Alto, Ca.
[6] Brieven Lou Henry Hoover, Palo Alto, Ca. aan Victor Horta, Brussel, België, 13 december 1919 en 30 april 1920. HHPLM Lou Hoover Subject File box 145 Stanford house 1920
[7] ‘Friends of Belgium’ was een soort voortzetting van de CRB inzake de connecties tussen de VS en België. Of de Brooklyn Girl Scouts de bloemzak, beschilderd door Paul Jean Martel, nog bezitten heb ik niet kunnen achterhalen tot nu toe.
[9] Statesman Journal (Salem, Oregon) 22 april 1928. Lou Henry Hoover is in Washington, ze wil ontkomen aan vragen over de kandidaatstelling voor het presidentschap van haar man, dus stelt ze voor om de werkkamer van Herbert Hoover te gaan bekijken en ‘het unieke geschenk van België’ en laat dit over aan een assisterende vriendin.
[10] HHPLM 65.27.13. Pierre Beeckmans, Antwerpen, brief 22 februari 1938. HHPLM curator files.
Brief van Pierre Beeckmans aan Herbert Hoover, 22 februari 1938. HHPLM curator files.Brief van Herbert Hoover aan Pierre Beeckmans, 23 februari 1938. HHPLM curator’s files.
[10a] Saerens, Lieven, HET ARCHIEF PIERRE BEECKMANS, een nieuw licht op de Joodse gemaanschap en de Jodenvervolging in België. SOMA Berichtenblad 40 – Juni 2007, p. 26-31.
[11] HILA Alice Gugenheim Papers coll. nr. 61012.
HHPLM 31-1919-66. Postkaart Madame Raphaël Gugenheim, Brussel, aan Monsieur le Président Hoover, vermoedelijk 1938.
De Amerikaanse Ambassade in Brussel was in 1938 gevestigd Rue de la Science 33 (niet 38).
Alice Aaron (ºToul, Meurthe-et-Moselle, Lorraine, F. 29-02-1872 +Parijs, 25-03-1955) trouwde in maart 1893 in Toul, Frankrijk, met Raphaël Gugenheim (ºKolbsheim, Bas Rhin, Alsace, F. 09-03-1863 +1946). Ze woonden vanaf 1938 rue Antoine Bréart 135, Bruxelles.
[17]Womanhood pays tribute to Bates New York Tribune 1915 06 11. HHPLM: BAEF: CRB London Office News Cuttings, 1915 May-August (Box 24)
[18] Lou Henry Hoover, VS, aan Victor Horta, Brussel, 13 december 1919. HHPLM Lou Hoover Subject File box 145 Stanford house 1920
[19] Lou Henry Hoover, VS, aan Victor Horta, Brussel, 30 april 1920. HHPLM Lou Hoover Subject File box 145 Stanford house 1920.
Ik weet niet of en hoe de plannen van Lou Hoover gerealiseerd zijn.
[20] Saunders, Nicholas J., Culture, conflict and materiality: the social lives of Great War objects.
Mijn vorige blog over de Duitse bezetters en de Amerikaanse meelzakken leverde verscheidene reacties op die me tot nadenken hebben gestemd. Met name deze reactie van Nick Saunders:
“Fantastic example of trench art, at the other extreme from the shell cases, but still full of conflict resonance!” (‘Fantastisch voorbeeld van loopgraafkunst, aan het andere uiterste van de granaathulzen, maar toch vol ‘weerklank van strijd’!)?[1]
Verre van trench art Amai, de versierde meelzakken van WO I onder de noemer ‘trench art’ brengen? Dat voelde raar… Tot nog toe ben ik mijn eigen weg gegaan met het onderzoek naar de versierde meelzakken. Zeven redenen noemde ik spontaan achter elkaar op.
1 Dood en verderf Het woord ’trench art’, loopgravenkunst, zinde mij niet. Simpelweg omdat het kleurrijke, met zorg geborduurde, delicate textiel dat bewaard is gebleven, niet honderd jaar na dato alsnog door de modder van de loopgraven moest worden gehaald, laat staan door het slijk van de aarde dat rood gekleurd was door het bloed van de honderdduizenden jonge mannen die stierven op de slagvelden.
Edouard Verschaffelt, ‘Pour l’Absent’ (‘Voor de Afwezigen’, twee biddende vrouwen), beschilderde bloemzak Lake of the Woods Milling Co., Keewatin, Canada, 1915. Moulckers Collection, St. Edwards University
2 Meisjes en vrouwen Wat was hun rol? Vrouwen aan het front waren verpleegster, zij verzorgden gewonde soldaten, stonden hen bij in de stervensfase. In Engeland namen vrouwen in de munitiefabrieken de taak over van naar het front vertrokken mannen.
De versierde meelzakken waren het andere uiterste. Hun verborgen verhaal openbaarde zich en eindelijk kwam de bijdrage tevoorschijn van honderden Belgische meisjes en vrouwen, haar werken voor het goede doel onder de Duitse bezetting.
Ik wilde dat hun verhalen op zichzelf zouden staan en niet gegrond zouden worden in de horrors van het militaire conflict.
3 Gegoede burgerij Dames van goede stand, religieuzen in kloosters en parochies, organiseerden liefdadige werken. Zij propageerden vanuit patriottisme dankbaarheid, in velerlei woorden in Vlaams, Frans en Engels uitgedrukt. Onder hun leiding maakten vlijtige meisjes en jonge dames uit de gegoede burgerij in 1915 een hype van de versierde meelzakken, daarna was het voorbij.
4 Koninklijk kant, volkse zakken Een poging om vanuit de textiele materie en de productie-periode een associatie te maken tussen de versierde meelzakken en ‘oorlogskant’ bleek een gotspe. Belgisch kant heeft historisch een eeuwenlange traditie, het was bestemd voor koninginnen en koningen, de rijken en machtigen der aarde. Oorlogskant en de duizenden Belgische kantwerksters hadden beschermheiligen in de hoogste West-Europese, adellijke, en Amerikaanse kringen.
Zakken waren van het volk, van broodbakkers en maalderijen, de industrie.
Resten bloem in een meelzak, 1915. Coll. MVW Luik
5 Marginaal Bovendien, het verhaal ging over zakken, een gemarginaliseerd stuk stof, bij hergebruik geassocieerd met armoede, immers, het was in de geïndustrialiseerde Westerse wereld slechts bestemd voor tijdelijk gebruik als verpakking voor het bewaren en vervoer van voedsel, waarna het kon worden afgedankt of desnoods hergebruikt.
6 Kunst? Dat de versierde bloemzakken kunstwerken waren, was in enthousiasme wel te zeggen, maar in realiteit niet vol te houden. De maaksters getuigden van goede wil, gaven uitdrukking aan hun gemoed op een manier dat hun werk op zijn best te vatten is onder volkskunst.
7 Kunst! Belgische kunstenaars van naam beschilderden vanuit vaderlandse plicht de meelzakken in een gemeenschappelijke dankbetuiging aan de brengers van de voedselbevoorrading. De werkelijke kunst bleef echter net zo onopgemerkt als de borduurwerken. Eenmaal censureerde de Duitse bezetter tentoongestelde zakken. In 1919 hield de kunstenaarsvereniging uitverkoop van de beschilderde zakken met de aankondiging ‘strikt genomen geen kunsttentoonstelling’, ‘dit zijn geen meesterwerken’; ze gingen voor een eenheidsprijs weg.[2]
De serieuze kunstgeschiedenis slaat überhaupt de jaren ’14-’18 bij voorkeur over.
Zeven redenen om mijn eigen weg te gaan met mijn onderzoek, dus ook -zonder me er verder in te verdiepen- weg te blijven van de noemer ‘trench art’.
Feed back Nu mijn onderzoekswerk en de presentaties van de resultaten reacties en positieve feedback opleveren, begint het me te dagen dat de betekenis van mijn verhalen over de versierde meelzakken uiteraard resoneren op de verhalen en het werkterrein van anderen.
Nicholas J. Saunders is grondlegger van de hedendaagse visie op trench art. Hij hoorde in mijn blog over de Duitse bezetter en de meelzakken de weerklank van het conflict, hij herkende de meelzakken als trench art, deel uitmakend van de materiële cultuur. Om mij duidelijk te maken wat hij ermee bedoelde stuurde hij me inmiddels vier van zijn artikelen ter lezing op.
Bij eerste lezing al begreep ik wat hij herkende in de zakkenverhalen. Saunders opende mijn ogen: de kennis van de versierde meelzakken zal zich verdiepen door te onderzoeken welke raakvlakken er zijn met trench art en hun plaats in materiële cultuur, zoals door hem beschreven.
Voor mij voelt het als een paradigma-verschuiving, het vraagt een andere positie in te nemen bij beschouwing van de meelzakken.
Dat is een fors karwei dat ik voor mezelf het beste al bloggend aan kan gaan. Het stelt anderen in staat te delen in het proces. Vandaar dit blog, gepubliceerd in juni 2023.
In juli 2024 publiceerde ik een tweede blog: ‘Recyclede meelzakken in WO I – het Belgische spanningsveld’.
‘Trench Art and the Great War Recycled’ Saunders formuleerde in 2000 als definitie van trench art: ‘Any item made by soldiers, prisoners of war, and civilians, from war matériel directly, or any other material, as long as it and they are associated temporally and/or spatially with armed conflict or its consequences.’ [3] (Elk item gemaakt door soldaten, krijgsgevangenen en burgers, rechtstreeks uit oorlogsmaterieel, of enig ander materiaal, zolang het en zij tijdelijk en/of ruimtelijk worden geassocieerd met gewapend conflict of de gevolgen ervan’).
Belgische jonge vrouwen in Bergen zamelen geld in voor ‘Malette du Prisonnier’, Belgische krijgsgevangenen in Duitsland. Foto: coll. Musée de la Vie wallonne
Deze definitie is beslist toepasbaar op de meelzakken, want het zijn “items gemaakt door burgers, rechtstreeks uit materiaal dat in tijd en plaats wordt geassocieerd met de gevolgen van gewapend conflict”.
‘Trench art is oorlogskunst, zintuiglijk en tactiel, het roept herinneringen op’, volgens Saunders.
Dat past naadloos op mijn adagium: ‘Zakken zijn vol herinneringen. Iedere zak koestert een kostbaar en kwetsbaar verhaal’.
Is het trench art? Laat ik mijn zeven redenen om mijn eigen weg te gaan en afstand te houden tot het begrip trench art opnieuw ter hand nemen, in een eerste poging om de versierde meelzakken dit keer wel onder deze noemer te brengen.
Koene Held Sterf Getroost! Amerika Zorgt voor Gade en Kroost. Oppuurs, 1916, geborduurd, kant; zonder herkomst aanduiding. Belgische part. collectie.
1 Dood en verderf Eén meelzak verscheen direct op mijn netvlies: ‘De Koene Held’, 1914-1916
Ik schreef erover in verwondering. ‘Het is een Belgisch oorlogssouvenir met troostrijk woord en beeld voor mannen die dreigden hun leven op het slagveld te verliezen, terwijl zij zich bekommerden of hun vrouwen en kinderen wel verzorgd achter zouden blijven. Het antwoord was ja, Amerika zorgt voor vrouw en kinderen. Op een manier komt het mij naïef over, als getrouwde vrouw met een man of zoon, vechtend in de loopgraven, zou ik dit niet borduren, evenmin als meisje op school met een vader of broer op het slagveld. De enige voorstelling, die ik mij kon maken, is dat dit doek geborduurd is door religieuzen in een klooster, vaardige borduursters en brengers van zorg en troostende, stichtelijke woorden.’
Een vervreemdend borduurwerk, het schuurt, is ongemakkelijk, roept een gevoel van ongeloof op. Saunders noemt dat de kracht van trench art: het borduurwerk bergt spanning in zich, vangt de paradox van oorlog – het vernietigt en creëert tegelijk.
2 Meisjes en vrouwen Een deel van de versierde meelzakken draagt kenmerken van de identiteit van de maakster, haar naam, haar school, haar stad of dorp, de handwerkgroep. De zakken en versieringen zijn te herleiden, de objecten te personaliseren. Families hebben zakken bewaard als souvenirs van de oorlog, als herinneringen aan de maakster. Zij blijven leven door de verhalen.
De bloemzak Sperry Mills American Indian, geborduurd, 9-11-1915 was van de verpleegster Emilie Gerard. Foto: Europeana Collections
Het verhaal van een verpleegster en de geborduurde meelzak (9-11-1915) die zij bewaarde, komt samen in het leven van Emilie Gerard, het schuurt, is ongemakkelijk.
Emilie Gerard was verpleegster, ze heeft gewerkt voor dr. Delporte. Emilie zittend, links, 1914. Foto: Europeana Collections
‘Een bloemzak uit California was eigendom van grootmoeder, Emilie Gerard. Wie de zak borduurde is niet bekend. Emilie was verpleegster tijdens Wereldoorlog I. Zij woonde in Brussel. Zij is van haar kindje bevallen in Antwerpen maar het zoontje werd na drie dagen geplaatst. De vader van het zoontje is altijd onbekend gebleven. Zij heeft nooit de identiteit van de vader prijsgegeven. Haar zoon heeft er wel dikwijls naar gevraagd. Het was destijds een grote schande waar Emilie erg onder geleden heeft. Emilie Gerard heeft bij Dr. Delporte gewerkt als verpleegster.’ [4]
3 Gegoede burgerij Het creatief hergebruik van de lege meelzakken is opgevat door instituten, scholen, parochies, vrouwenorganisaties, naaiateliers en komiteiten, het was geïnstitutionaliseerd binnen de bestaande sociale organisaties en netwerken van de gegoede burgerij. Vooral vrouwen uit de hogere kringen waren actief in het werk bestemd voor liefdadigheid.
Anna Osterrieth, née Lippens, Antwerpen, bloemzak American Commission. Coll. HILA 62008 box 11.2
Zij achtten het hun morele plicht om meisjes en jonge vrouwen uit lagere standen aan het werk te zetten.
“It was our duty to encourage the young girls to come and work in our workshop, because we are sure to keep them there in a moral and happy atmosphere, saving them from the dangers of the street, because we allow these who live alone to save light and fire and because we are confident our workshop is more to them than the daily bread earning.” [5]
Ook voor de eigen stand was de moraliteit de drijfveer om het zakken versieren te enthousiasmeren ‘daar de vacantiën dit jaar gansch van hun aantrekkelijk buitenverblijf zullen ontdaan zijn, en dus aan de meeste onder hen vrije uren zullen bezorgen, welke ze voorzeker tot geen edeler doel konden gebruiken.’[6]
De dames waren ermee bekend dat het in België gearriveerde meel in zakken, was toegestuurd dankzij giften en inzamelingen door hun vrouwelijke evenknieën in de Amerikaanse samenleving. Die inzamelingen waren kortstondig – vier weken in november/december 1914, daarna bekoelde het enthousiasme.[7]
Het hergebruik van meelzakken door de Belgische meisjes duurde langer, een jaar is gewerkt aan versiering van meelzakken, zijn tentoonstellingen georganiseerd en tombola’s gehouden. Sinds juni 1915 was door de bureaucratische houding van NKHV’s Comité de Vente des Sacs d’Amérique de spontaniteit van het versieren van de bloemzakken volledig de kop ingedrukt.
Begin 1916 was het enthousiasme weg, om geld in te zamelen voor liefdadigheid waren nieuwe impulsen nodig.
De organisatie van de internationale hulp aan de bevolking in bezet België stond halverwege 1915 grootscheeps en bedrijfsmatig op poten. Graantransporten met overslag via elevatoren waren de industriële aanpak. Liefdadigheid maakte deel uit van marketing en propaganda, was niet langer materieel zichtbaar.
4 Volkse zakken Zakken representeerden business. Ze waren functioneel, in gebruik van boeren, maalderijen en broodbakkers. De voedselproductie was geïndustrialiseerd om de groeiende bevolking, werknemers in fabrieken, in stedelijke omgevingen, te voeden.
‘Bag Factory Trio’ (het trio van de zakken fabriek), Stockton. Foto in: The Sperry Family, October 1918, p. 17. Coll. E. McMillan
De afmeting van een zak maakte deze functioneel voor individuele handling door de ambachtelijke bakker, maar zakken waren in 1914 industriële producten, die bij duizenden tegelijk werden geproduceerd.
Grote Amerikaanse en Canadese maalderijen hebben de bulk van het meel aan bezet België geleverd. Zij beschikten over een ‘Bag Department’. Andere maalderijen kochten hun zakken in bij zakkenfabrieken, Bemis Bag Company was een vooraanstaand leverancier.
Als zakken voor lokaal gebruik werden ingezet bleven ze eigendom van de maalderij, werden de zakken gekuist, hergebruikt en administratief hanteerde de maalderij een statiegeldsysteem.
De Amerikaanse voedselhulp ging overzee, dus kreeg het meel een exportverpakking, bedrukt met logo’s en namen van de maalderijen. De zakken moesten stevig genoeg zijn om het transport in treinen, oceaanstomers, binnenvaartschepen, wagens en karren en de overslag in havens goed te doorstaan.
Bloemzak Sperry Mills-American Indian-California in originele staat (recto). Stempel Mons, Hainaut. Coll. IFFM
De bedrukking gaf identiteit aan de afzender, bevestigde zijn of haar liefdadige werken. Direct of afgeleid commercieel belang was de maalderijen echter niet vreemd bij de naamsvermelding op de zakken. De Sperry Flour Co. ontwierp een speciaal merk en logo om op de katoenen zakken te drukken:“We are putting out an especial brand. Our factory is working on the sacks which bear an Indian head imprint with the word “California” across the front.” De meelzak is bedrukt in de Belgische kleuren zwart, geel en rood.
Eén van de bakkerij-etalages gesierd met meelzakken. Afb. L’ Actualité Illustrée 27 maart 1915
Eenmaal in België werden ze eigendom van de bakkerijen, de bedrijven die meel kochten inclusief de zakken. Maar ja, wat toen? Waarnaartoe met de zakken? De bakkers die zich wilden ontdoen van de zakken zochten geldelijk gewin en vonden onder meer willige klanten in Belgische souvenirjagers.
5 Marginaal De Amerikaanse hulpverleners getuigden bij het hergebruik van de meelzakken van groot opportunisme. Dat is bevreemdend.
In november 1914 kozen zij hun Amerikaanse katoen als verpakking voor het meel, zodat de degelijke katoenen zakken konden worden hergebruikt voor onderkleding en huishoudtextiel. Ze positioneerden hun keuze voor hun Amerikaanse publiek als win-win situatie: ze schonken voedsel en kleding. ‘Instructions were issued at the same time for packing the flour.These stipulated that a strong forty-nine-pound cotton sack be used…. Most important, after the flour was eaten, the empty cotton sack could be used by the housewife for an undergarment, the package thus providing both food and clothing.’[8]
Groepsfoto met Jeanne Caterine Charleer Kinderen in kledij van zakken ‘American Commission’. De foto is een familiestuk. Jeanne Caterine Charleer was de moeder van Robert Bruyninckx. Foto: Europeana Collections
In België is de suggestie opgevolgd. Bijvoorbeeld in Heverlee gingen 80 kinderen, meest meisjes van ongeveer 4 tot 6 jaar oud, op de foto, gekleed in jurkjes van meelzakken met het logo ‘American Commission’.[9]
Eén jaar later was er geld nodig voor kleding en gooiden de Amerikaanse hulpverleners hun strategie om. Het Belgische hergebruik van zakken werd gemarginaliseerd, het was juist het argument om te tonen aan het Amerikaanse publiek hoe slecht het gesteld was met de kleding van Belgische kinderen.
P. H. Chadbourn bracht de Amerikaanse president Wilson in Washington Belgische geschenken, waaronder versierde meelzakken. Chadbourn handelde in opdracht van de Commission for Relief in Belgium (CRB) en gebruikte de publiciteit die hij kreeg om Amerikanen op te roepen geld te schenken voor kleding voor de Belgen.
Chadbourn vertelde dat veel Belgische kinderen geen andere hemden droegen dan die gemaakt van meelzakken waarin gaten voor hoofd en armen waren geknipt. Er was dan ook de grootste behoefte aan kleding! ‘Mr. Chadbourn told the President clothing was now the greatest need of the Belgians. He described how flour bags, with holes cut for the head and arms, were being used as shirts by many children’.[10]
Orlando Evening Star, 27 april 1916
De CRB leverde de kranten een persbericht aan, tesamen met de foto van een meisje in een meelzak jurkje, om het statement te onderstrepen.
6 Kunst? Is trench art kunst, zoals het woord zegt? Kunsthistorici wijzen dit in het algemeen af, bij gebrek aan het voldoen aan esthetische principes. Zij scharen het onder de noemer van primitieve kunst of volkskunst. Een andere benadering van kunst legt de nadruk op het functiegerichte in combinatie met de sociale component die de maker van het object ermee verbindt.[11]
Bloemzak Dement Bros Co., Walla Walla, Washington. Orphanage of St. Joseph, Sisters of Providence, Hoesselt, 1915. Coll HHPLM 62.4.329
Leerlingen van meisjesscholen in Brussel versierden meelzakken klassikaal. Jonge vrouwen in Antwerpen werden groepsgewijze uitgenodigd meelzakken te versieren. ‘Het bijzonderste doel is het benuttigen van den Amerikaansche Bloemzak, alzoo meteen gedenkenis en kunstvoorwerp wordend. De ondervinding heeft bewezen dat hij zich tot kunstigste bewerkingen leent …
Het ware nochtans wenselijk dat alle uitvoering een gedacht over de omstandigheden van dezen tijd bevatte.’[12]
Bloemzak High Loaf, The Dowd Milling Co., Pakenham, Ont., Canada. Ontwerp en borduurwerk Nassogne, Prov. Luxemburg, 1915. Coll. HHPLM 62.4.404
De creativiteit die door kinderen aan de dag is gelegd om de omstandigheden van 1915 in de meest pure vorm tot uitdrukking te brengen, geven mij bij de bestudering van de zakken regelmatig het gevoel een ‘kunstwerk’ in handen te hebben.
Josue Dupon, Detail bloemzak American Commission, Belgische leeuw met dampende terrine soep. Coll. en foto: National WWI Museum Kansas City Missouri.
7 Kunst! Het beschilderen van de meelzakken was een actie van de kunstenaarsverenigingen om geld in te zamelen voor die kunstenaars en hun gezinnen die onder de oorlogsomstandigheden en de bezetting, de steun hard nodig hadden.
Georges Vanzevenberghen, silhouet staand op Belgische vlag. Moulckers Coll. St. Edwards Uni, foto: Linzee Kull McCray
Op de zakken die zij versierden zijn de verwijzingen naar de omstandigheden van 1915 uiteenlopend, vaak eten gerelateerd. De academisch gevormde schilders waren doordrongen van de misère, maar toch kwastten zij in juni 1915, behalve afbeeldingen van ruïnes en heroieke soldaten, voort met beelden van een betere tijd die achter hen lag. Ze ‘verkochten’ met lieflijke platen hun land in toeristische beeldtaal aan de Amerikanen voor wie de zakken bedoeld waren als teken van erkenning. Ze kopieerden in verf letterlijk de foto’s van (Amerikaanse) oorlogsfotografen. Ze herdrukten populaire werken, eerder gemaakt op papier, op meelzakken.
In die zin is hun werk escapistisch, gemakkelijk, beperkt vernieuwend en origineel. Hoewel in het escapisme dan weer ongemak zit. De kunstenaars hebben de dreigende macht en censuur van de Duitse bezetter wel degelijk gevoeld. Hun schilderingen zijn voor de betrokken beschouwer gevuld met verborgen patriottisme.
Anderlecht, Bruxelles, 1915, bloemzak American Commission, borduurwerk. Coll. HHPLM 62.4.30
Conclusie Tot zover mijn eerste ingevingen waar de versierde meelzakken raken aan de definitie van trench art, onder te brengen zijn in de materiële cultuur. De paradigma-shift biedt me een leidraad.
De definitie van trench art expliciteert de associatie met het gewapend conflict. Voor mij was het vanzelfsprekend dat de meelzakken zijn versierd ten tijde van oorlog en bezetting, dat was inclusief en hoefde niet benoemd.
De handreiking om de zakken en versieringen vooreerst en altijd te beschouwen vanuit de spanning van het conflict, de makers ervan te onderzoeken vanuit het ongemak, de paradox te zien die in de objecten gevangen zit, dat biedt focus.
Deze zakken, dit kleurrijke, met zorg geborduurde en beschilderde textiel is hoe dan ook verbonden met dood, verlies en rouw; met de modder van de loopgraven en het slijk van de aarde dat rood gekleurd was door het bloed van de honderdduizenden jonge mannen die stierven op de slagvelden.
Zakken zijn vol herinneringen. Iedere zak koestert een kostbaar en kwetsbaar verhaal’.
Vervolg 21 juli 2024 Recyclede meelzakken in WO I – het Belgische spanningsveld’
In het blog ‘Recyclede meelzakken in WO I – het Belgische spanningsveld’ werk ik mijn visie op het onderwerp trench art en de versierde meelzakken verder uit.
Dank
Dank aan Nicholas J. Saunders voor zijn interventie en de rijkdom aan artikelen die hij me toestuurde.
Voetnoten [1] Opmerking Nick Saunders op mijn post van 16 juni 2023 in de Fb groep Lizerne Trench Art.
[2] L’Indépendance Belge, 21 april 1919, La Libre Belgique, 3 mei 1919 / La Nation Belge, 5 mei 1919
[3] Saunders, Nicholas J., Bodies of Metal, Shells of Memory: ‘Trench Art’, and the Great War Re-cycled. SAGE Publications, Journal of Material Culture, 2000; 5; 43-67.
[5] Brief Anna Osterrieth-Lippens aan Edward Hunt, Antwerpen, 17 augustus 1915. HILA CRB records 22003, box 324.2
[6] Brief Antwerpsch Komiteit voor Hulp aan gezinnen geteisterd door den oorlog – Middenkomiteit, Antwerpen, 22 juli 1915. Felixarchief
[7] Brieven Amerikaanse Belgian Relief comités aan Lindon W. Bates, CRB New York office, december 1914, coll. HILA
[8]The Millers’ Belgian Relief Movement 1914-15 conducted by The Northwestern Miller. Final Report of its director William C. Edgar, Editor of the Northwestern Miller, MCMXV
Ik ontdekte online een opmerkelijk portret van de Duitse militair Ludwig Jacobi geschilderd op meelzak in 1916.
Ik ben al eerder op een meelzak gestuit die in Duits bezit is geweest. Een fraai beschilderde meelzak bevindt zich in de verzameling van de Duitse arts, Leo Jacobsohn.
‘Duitse soldaten die wachtlopen buiten Antwerpen delen hun eten met kleine Belgische weeskinderen.’ The New York Times, 13 december 1914. Foto: Underwood & Underwood
Wat is mij eigenlijk bekend over de Duitse bezetter en de Amerikaanse meelzakken? Ik zet het in dit blog bij elkaar.
1) Ludwig Jacobi, militair, portret op meelzak [1]
Ludwig Jacobi, Off.-Stellv. gef. 19 Juni 1915, Res. Feldart. Reg. 51 (verso), portret op meelzak, olieverf, 1916 (recto). Coll. Hoover Institution Library and Archives, nr. 19001.126
Een kunstenaar heeft het portret van de Duitse militair Ludwig Jacobi geschilderd op meelzak in 1916. Op de achterzijde staat vermeld: ‘Off.-Stellv. gef. 19 Juni 1915, Res. Feldart. Reg. 51’. Het is een olieverfschilderij met afmetingen van 36×29 inches (91×74 cm). Het portret bevindt zich in de collectie van de Hoover Institution Library and Archives. Verdere informatie heb ik niet. Zou het een Amerikaanse meelzak zijn? Is het wel een meelzak?
Tot heden zag ik op Amerikaanse meelzakken geschilderde portretten van hoogwaardigheidsbekleders: de Belgen koning Albert, koningin Elisabeth, Staatsminister Emile Vandervelde, de Amerikaanse minister Brand Whitlock. Dat zijn portretten nageschilderd van foto’s. Of kunstenaars hebben op meelzak portretten geschilderd naar model: vrouwen en kinderen stonden model.
Maar nu dan op meelzak het portret van een gewoon persoon wiens identiteit is vast te stellen. En dan nog wel een Duitse militair!?!
Aanvulling Kris Vandenbussche via Fb-groep Lizerne Trench Art: Vize-Wachtmeister Ludwig Jacobi (°Mannheim 23/3/1883) was benoemd tot Offizier-Stellvertreter (een onderofficier kon, bij gebrek aan officieren, de functie van Officier uitvoeren) bij de 9e batterij van het Reserve Feldartillerie Regiment 51. Deze eenheid bevond zich in 1915 de hele tijd rond Ieper (Poelkapelle, Langemark, St-Julien).
Overlijdensadvertentie Ludwig Jacobi, geboren in Mannheim, overleden in Hannover op 19 juni 1915. Preussische Verlustlisten Nr 270
Na gewond te zijn geraakt in de buurt van Ieper werd Ludwig Jacobi overgebracht naar het Rode Kruis Vereinslazarett Clementinenhaus in Hannover. Hij overleed op 19 juni 1915.
De rouwadvertentie van Ludwig Jacobi, 21 juni 1915. General-Anzeiger der Stadt Mannheim und Umgebung – badische neueste Nachrichten
Zijn graf bevindt zich op het Jüdischer Friedhof in Mannheim. Ludwig was de enige zoon van de sigarenfabrikant Berthold Jacobi en Elise Sterner. De zuster van Ludwig, Jeanette Johanna (‘Hanna’) Jacobi (°Mannheim, D., 29-04-1887 + Santa Clara, Ca., VS, 10-10-1962) huwde met Stefan Blum (Mannheim 11-06-1877 + 15-11-1962), het echtpaar had vier kinderen; zij emigreerden in 1938 naar de VS. In de Landesarchieven van Baden-Württemberg ligt een 10 cm dik dossier rond de Wiedergutmachung van onteigeningen van Joodse gezinnen + rond de afgenomen Duitse nationaliteit van geëmigreerde Joden op naam van Jeanette Jacobi (‘Hanna’) en Stefan Blum.
Over het schilderij:
Hanna Blum-Jacobi, zus van Ludwig, emigreerde in 1938 naar Californië, VS. Foto: ancestry
het lijkt erop dat het is geschilderd naar een studio-foto, gezien het na zijn dood gedateerd is. Het uniform draagt de kentekens van een vize-Feldwebel of in zijn geval: een vize-Wachtmeister.De mouwomslagen zijn typisch voor artillerie. Ook de granaat op het schouderstuk duiden op een Feldartillerie-eenheid. In zijn knoopsgat zien we twee linten: de bovenste voor het IJzeren Kruis 2e klasse; daaronder dat van de badische Silberne Verdienstmedaille des Militär Karl Friedrich.
2) Dr. Leo Jacobsohn, arts, meelzak beschilderd door P. Jean Velghe [2]
P. Jean Velghe, ‘Indianendans’, meelzak Sperry Mills-American Indian, beschilderd. Coll. Dr. Leo Jacobsohn, University of Southern California, Special Collections.Detail P. Jean Velghe, meelzak Sperry Mills-American Indian. Stempel Secours aux Prisonniers Mons. Coll. Dr. Leo Jacobsohn, University of Southern California, Special Collections.
De beschilderde meelzak van dr. Leo Jacobsohn is van origine ‘Sperry Mills American Indian – California’, de zak draagt het stempel ‘Secours au Prisonniers, Rue Lamir, Mons’.[3] De beschildering is intrigerend. Een menigte blije mensen (Indianen?) danst rond in open veld, tipi’s steken boven de menigte uit, een vliegtuig in de lucht. Een Belgisch en Amerikaans vaandel wapperen boven uitbundige bloemenslingers met korenbloemen, klaprozen en violen. De verentooi op het hoofd van de Indiaan is kleurrijk beschilderd.
P. Jean Velghe, ‘Echarpe de la Reine’, 1929. Foto: online, askART
De handtekening van de schilder is slecht leesbaar, maar Hubert Bovens, specialist in opzoekingen van biografische gegevens van kunstenaars, is erin geslaagd deze te ontcijferen: P. Jean Velghe. Wie was hij? Een mogelijkheid is: Pierre Jean Aimé Velghe (°Neuilly-sur-Seine 22-03-1889 +Parijs (9e Arr.) 10-11-1939). Velghe was antiquair, twee ooms waren schilders. Hij was getrouwd met Louis Benoite Antoinette Camous.
P. Jean Velghe komt niet voor in databases van Belgische kunstenaars. Online veronderstellen we één ander schilderij van hem te hebben gevonden: Echarpe de la Reine, 1929.
Dr. Leo Jacobsohn (°Putzig, Duitsland, 21.05.1881) behaalde zijn graad als arts aan de universiteit van Freiburg in 1905. Hij reisde naar New York en Brazilië in 1907. Vanaf 1914 werkte hij in een ziekenhuis in Berlijn en maakte tijdens WO I deel uit van de Berlijnse gezondheidscommissie. Jacobsohn verzamelde verwoed drukwerken en krantenknipsels. Door connecties in hoge kringen had hij toegang tot drukwerken die niet publiekelijk verkrijgbaar waren. Ook na de oorlog bleef hij zijn verzameling van affiches, folders en krantenartikelen uitbreiden. Toen Hitler aan de macht kwam in 1933 stagneerde het verzamelen. Jacobsohn was Joods, hij verliet Duitsland in 1938 en verhuisde naar Los Angeles; hij werkte er als arts in een ziekenhuis en overleed in 1944.
Waar en wanneer kwam Jacobsohn in bezit van de meelzak? Tijdens de Duitse bezetting van België reisde Jacobsohn hier per trein, blijkt uit zijn archief met treintickets van Charleroi naar Brussel en Charleroi naar Antwerpen tussen 27 juli 1915 en 25 oktober 1917. Mogelijk heeft hij toen de beschilderde meelzak gekocht. Was hij daar in contact met Amerikaanse CRB-gedelegeerden? Heeft hij William Sperry, nazaat van de Sperry Mills-familie ontmoet?
3) Duitse propaganda over voedselverstrekking aan Belgische bevolking
‘Duitse soldaten in Mechelen delen voedsel uit aan behoeftige Belgen.’ New York Times, zondag 8 november 1914. Foto: Underwood & Underwood
Duitsland werkte hard aan haar imago in de neutrale landen. De bevolking in bezet België werd gevoed, was de boodschap in november en december 1914 middels foto’s in de gezaghebbende Amerikaanse krant New York Times.
‘Duitse soldaten delen brood uit aan de armen in Antwerpen’. Foto: The New York Times, 27 december 1914. Underwood & Underwood (?)
Ook de Nederlandse Haagsche Courant plaatste een foto.
‘Duitse soldaten geven Belgische kinderen te eten’. Foto: Haagsche Courant, 3 december 1914
4) Duitse verordeningen en censuur
In het voorjaar van 1915 vaardigde de Duitse bezetter doorheen België verordeningen uit, die van invloed zullen zijn geweest op de versieringen die zijn aangebracht op de meelzakken.
In Gent deed de Kommandant eerst een Bekendmaking: het te koop aanbieden van foto’s en afbeeldingen van de Belgische koninklijke familie en de verkoop in magazijnen of op straat werd verboden. Personen die drukwerk of afbeeldingen opstelden ‘die eene beleediging tegen duitsche zouden bevatten‘, werden met gevangenis en geldboetes gedreigd (Gent, 21 april 1915).
Een Verordening van de Etappen-Kommandant ging in: de verkoop en het dragen van tekens in Franse, Russische, Engelse en Japanse kleuren, in het bijzonder samen met de Belgische kleuren werd voor het gebied van de Etappen-Kommandatur verboden (Gent, 25 april 1915).
Drie maanden later, na de enthousiast gevierde nationale feestdag op 21 juli, volgde een nieuwe Verordening van de Etappen-Kommandantuur: verboden werd het dragen, tentoonstellen en verkopen van de Belgische kleuren, van beelden en portretten van de koninklijke familie, van groene bladen met en zonder opschrift en van alle tekens en kleurensamenstellingen ‘welke geschikt zijn eene politieke neiging te toon te spreiden‘ (Gent, 23 juli 1915).
Bloemzak Gold Dust, Prinses Marie-José, postkaart in borduurwerk, Anderlecht, ws 1915 (recto en verso). Coll. HHPLM 62.4.360
Op bijna alle meelzakken zijn patronen en tekens aangebracht met patriottische symbolen. Zouden deze meelzakken versierd zijn voordat de Duitse verboden werden afgekondigd? Of zouden de schoolmeisjes, jonge vrouwen en kunstenaars het werken aan de Amerikaanse zakken bij uitstek geschikt hebben bevonden om het verbod van de bezetter te negeren? Omdat dit werk onder bescherming stond van de Nationaal, provinciaal en regionale komiteiten en de vertegenwoordigers van de Commission for Relief in Belgium (CRB)?
Verkoop van zakken en censuur In mijn onderzoek heb ik eenmaal het ingrijpen van Duitsers op zakkententoonstellingen vastgesteld.
Volgens de overlevering gebeurde het wel dat de Duitsers zich durfden bemoeien ondanks de bescherming van komiteiten en CRB, maar een werkelijk voorbeeld heb ik pas in januari 1916 bij een tentoonstelling in Antwerpen: ‘… in de zalen van de Harmonie Maatschappij kwamen de Duitsers kijken, die het natuurlijk niet prettig vinden dat aldus de uithongering van België onder Duitsch bewind en het beschermend optreden van een onzijdig land wordt openbaar gemaakt. Zij oefenen “censuur”’ uit op de zakken en verscheidenen exemplaren die hun te vaderlandslievend voorkwamen werden weggenomen. Onder andere die waarop de Antwerpsche schilder Hagge (nb. bedoeld is: Halle (Oscar)*) koning Albert, en koningin Elisabeth op het front had voorgesteld.’[4]
5) Zakken uit handen van de Duitse bezetter houden?
De Duitse bezettingsmacht marcheert Antwerpen binnen op 12 oktober 1914. Foto: Donald C. Thompson, Amerikaans oorlogsfotograaf.
In de loop van de jaren is, zowel in België als in de VS, een publieke opvatting ontstaan dat de zakken versierd zijn, omdat ze ‘uit handen van de Duitse bezetters zouden moeten blijven’. De Duitsers zouden de zakken voor oorlogsdoeleinden willen gebruiken. Om dit te voorkomen zijn de zakken overgedragen en moesten ze in België getransformeerd tot kleding en siervoorwerpen.
Ergens las ik in een expositie de opmerking dat de Duitsers de katoenen meelzakken wilden inzetten als zandzakken- dus inzet van zakken tbv de militaire verdediging. Het Kantcentrum te Brugge verwijst naar het uit handen houden van de Duitsers.
De Herbert Hoover Presidential Library and Museum (HHPLM), West Branch, Iowa, noemt een andere militaire toepassing – de inzet van zakken tbv de militaire aanval. Het vermeldt op tentoonstellingsborden dat de Duitsers ammunitie zouden kunnen produceren van de meelzakken: ‘Since the Germans needed cotton to manufacture ammunition, the Commission for Relief in Belgium carefully monitored who received the flour sacks’.
Op zoek naar bronnen
Zakken-loopen, speels gebruik van zakken door Belgische soldaten op verlof. Vlaamsch Leven, 9 januari 1916
De opvatting dat de zakken versierd zijn omdat ze uit handen van de Duitsers moesten blijven intrigeert mij al jaren. Na vijf jaar intensief onderzoek ben ik nog nooit een primaire bron, dus een bericht uit 1914/1915, tegengekomen dat dit noemt als reden van versiering van de meelzakken.
Noch in België, noch in de VS heb ik tot heden aanwijzingen gevonden dat er in 1914 en begin 1915, de periode dat de zakken meel naar België werden verstuurd, zorgen zijn geuit wat te doen met de lege zakken, omdat ze interessant zouden zijn voor de Duitse militairen. Of dat de zakken daarom aan meisjesscholen en naai-ateliers zijn overgedragen.
Een lastige paradox, want hoe weerleg ik een opvatting die er destijds waarschijnlijk nooit geweest is?
Ik ga op zoek naar de bronnen waardoor de opvatting kan zijn ontstaan.
Misbruik en financieel gewin in België
L’avenir: journal quotidien d’Anvers, 17 januari 1915
‘Plunderen Merkwaardig geval: twee mannen beschuldigd van diefstal van meel. Ze werden aangehouden terwijl ze een kar beladen met zakken bestuurden. “Het zijn Duitse soldaten die de zakken hebben opgeëist”, verklaarden ze, “voor het transport van goederen bestemd voor de bevoorrading van het leger”. Toen ze zich van deze taak hadden gekweten, beloonden de soldaten de twee mannen door hen aan te moedigen zakken voor zichzelf mee te nemen.’ De rechter geloofde hun verhaal niet en veroordeelde hen voor diefstal.
Het Vlaamsche Nieuws, zaterdag 29 mei 1915
Nog een primaire bron die ik ken is, dat er wegens misbruik en financieel gewin door lokale bakkers en Belgische individuen door het Nationaal Komiteit Hulp en Voeding (NKHV/CNSA) in Brussel is besloten dat zij zeggenschap wensten over de lege Amerikaanse meelzakken en deze wilden gaan verdelen, omdat het geld ten goede moest komen aan hun steunwerk.[5] Maar dat besluit kwam pas eind mei 1915 – uit te voeren in juni 1915. Het versieren van de bloemzakken was toen al maanden een rage doorheen België. Bovendien werkten de provinciale komiteiten niet mee aan de wens tot centralisering.[6]
‘Wij centraliseren de Amerikaanse zakken tbv het werk voor de oorlogsweeskinderen.’ Brief van NKHV/CNSA aan Provinciaal komiteit Antwerpen, 25 juni 1915. Felixsarchief Antwerpen‘Wij zullen de zakken moeten terugkopen van de bakkers voor 0,60 tot 0,70 francs, mogen we die u in rekening brengen?’ Brief van Provinciaal komiteit Antwerpen aan NKHV/CNSA, 7 juli 1915. Felixsarchief Antwerpen‘Het publiek moet weten dat de opbrengst van de versierde zakken ten goede komt van ons Steunwerk. Verkopers hebben de schijn opgehouden dat ze dit deden, dat hebben we verboden.’ Brief van NKHV/CNSA aan Provinciaal komiteit Antwerpen, 10 juli 1915. Felixsarchief Antwerpen
“Meelzakken als zandzakken”?
Elisabeth bezoekt de loopgraven. Foto: Raskin, Evrard, Elisabeth van België. Een ongewone koningin. Antwerpen, Houtekiet, 2005
Konden de Amerikaanse lege meelzakken begin 1915 beoogd zijn als zandzakken door de Duitse militairen? Waren ze werkelijk geschikt als zandzak in de loopgraven? Wie waren leverancier van de reguliere zandzakken voor de Duitse militairen? Aan welke specificaties moesten de zandzakken voldoen, materiaalsterkte, afmetingen, inhoudsmaat? Onder welke voorwaarden konden de Amerikaanse lege meelzakken opgewerkt worden tot hergebruik als zandzak? Zouden de Duitse militairen de neutrale Amerikanen hebben durven schofferen door hun lege meelzakken op te eisen?
Zandzakken vullen: soldaten woelen de aarde los en scheppen vervolgens hun ‘zakjes’ vol. Foto: online, geraadpleegd september 2023
Ik heb latere bronnen -van ná WO II- getraceerd met verhalen van twee mensen die in ’14-’18 in de Amerikaanse en Belgische hulp een actieve, vooraanstaande rol hadden.
Zij benoemen beiden dat de meelzakken in hergebruik zijn gegeven, omdat de Duitsers de lege meelzakken incidenteel hebben gebruikt, dan wel zouden kunnen gebruiken als zandzakken.
Maar hoe betrouwbaar zullen hun herinneringen zijn zo’n dertig jaar en meer na dato en na het doorleven van twee wereldoorlogen, hongersnoden en Duitse bezettingen?
Een Amerikaanse bron – Herbert Hoover
Herbert Hoover, 1915. Foto: The Times, History of the War – The Relief of Belgium, London, 10 augustus 1915. HHPLM: BAEF: CRB London Office News Cuttings, 1915 May-August (Box 24)
Herbert Hoover (ºWest Branch, Iowa, 10-08-1874 +New York, NY, 20-10-1964), directeur van de Commission for Relief in Belgium, met zetel in Londen, vanaf oktober 1914, heeft in een van zijn vele boeken het hergebruik van zakken als zandzakken door de Duitsers genoemd, het was in Noord-Frankrijk in het derde jaar van de oorlog, 1916. Volgens het verhaal waren de meelzakken, hoewel op statiegeld, doorverkocht en gebruikt als zandzakken. Hoover zou toen de opdracht hebben gegeven de lege meelzakken naar kledingateliers in Lille en Brussel te sturen. Hoover memoreerde de gebeurtenis in een boek dat uitkwam in 1959, ruim veertig jaar na dato [7].
‘The British had discovered on captured German trenches sandbags made from C.R.B. flour sacks. The British indignation was only a little less violent than the French when they imagined our condensed milk tins were being used for hand grenades. The French Committee for “benevolence” in the Communes had been making a little money for their charities by selling the empty sacks to dealers who, in turn, sold them to the Germans. After the discovery of this practice, I had stopped it by requiring every maire to deposit 10 francs for each sack to be repaid when the empties were returned. We put the sacks into the clothing workrooms at Lille and Brussels and saw that they were turned into children’s clothes, although the indelible words “Belgian Commission” appeared on many a youngster’s front or back.’
Kanttekeningen bij Hoover’s verhaal Ik maak op basis van mijn onderzoeksresultaten kanttekeningen bij Hoover’s verhaal.
1. Relatief weinig katoenen Amerikaanse meelzakken zijn in ’14-’18 bezet België en Noord-Frankrijk binnengekomen. De tijdsperiode was kort, eind 1914 tot april 1915, en het was alleen de verpakking van het Amerikaanse meel dat als ‘charity’ door de Amerikaanse burgers en maalderijen bijeen verzameld was. Daarom was de Belgische ‘Amerikaanse zakjes-hype’ in 1915. Hoover ’s verhaal verwijst naar een gebeurtenis in 1916 in Noord-Frankrijk.
‘Schip met zakken tarwe en rijst voor noodlijdende Belgen verlaat de Thames, oktober 1914’. HHPLM: BAEF: CRB London Office News Cuttings, 1915 May-August (Box 24) Leaving the Thames October 1914
2. De C.R.B. zelf, met focus op efficiëntie, kocht tarwe in bulk in, dat met graanelevatoren in de havens werd overgeslagen, In België werd de tarwe gemalen door lokale maalderijen. Zij gebruikten eigen statiegeld meelzakken om het meel naar de bakkers te vervoeren.
3. In december 1915 heeft de Belgische CNSA, samen met de CRB, een strikte regeling van statiegeld op alle verpakkingen die de CRB invoerde, ingesteld. Daarop is streng toegezien.[8]
4. De zakken van het Amerikaanse ‘charity’ meel, van katoen, soms jute, van 49 LBS en 98 LBS zijn door de Belgische bevolking als zodanig herkend en daarom door hen op hun beurt voor liefdadigheid gebruikt.
5. Er zijn geen Amerikaanse bedrukte meelzakken met de woorden ‘Belgian Commission’. De tekst op de zakken was: ‘Belgian Relief Flour’ of ‘American Commission’.
6. Het fenomeen ‘C.R.B. flour sack’ ben ik -temidden van de bijna duizend zakken die ik heb gezien- slechts éénmaal tegengekomen, namelijk in de collectie van Scott Kraska. Waar en wanneer zal het rode stempel C.R.B. achter op de meelzak zijn gezet?
Het is interessant om te lezen hoe Hoover speelde met zijn neutrale Amerikaanse rol tussen de Britten, Fransen en Belgen enerzijds en de Duitsers anderzijds.
Herbert Hoover bij collectie meelzakken in de basement van Hoover Tower, Hoover Institution Library & Archives, Juni 1941. Foto: HHPLM 1941-68A [Allan Hoover 1980]Door al mijn kanttekeningen ervaar ik het onderhoudende boek ‘An American Epic’ van Herbert Hoover inderdaad als een Amerikaans, episch verhaal. Elementen zijn herkenbaar, maar een geschiedkundig betrouwbaar document over de Duitse bezetter en de Amerikaanse meelzakken biedt het mij niet.
Een Belgische bron – Marthe Boël
Marthe Boël, 1936. Foto: R. Marchand, Brussel, publ. Christian Science Monitor 4-8-1957
Marthe Boël, né de Kerchove de Denterghem (°Gent 03-07-1877 +Brussel 18-01-1956), vooraanstaand Belgisch politica voor de liberale partij en feministe, schreef haar ongedateerde verhaal ‘Story of the American Flour Sacks’ in een brief die gevoegd is bij een versierde meelzak, die sinds 2015 bewaard wordt in HHPLM.
‘Béni soit l’Amérique! (Amerika zij gezegend!) Bruxelles 1916.’ Meelzak Belgian Relief Flour, Russell – Miller Milling Co., Minneapolis, Minn., USA. Getekende aquarel, geborduurd. Coll HHPLM 2015.3.1
Volgens de gegevens van het museum is de meelzak waar het om gaat, aangekocht in België ná de Tweede Wereldoorlog door een Amerikaanse militair, bevelhebber van de ‘US-district’ die gelegerd was geweest in België. Hij heeft de meelzak met Boël’s verhaal mee teruggenomen naar Amerika. Na zijn overlijden is de meelzak overgegaan naar een Amerikaans gezin dat de meelzak inkaderde en ophing in de kamer van een dochter. Zij schonken de meelzak met het verhaal van Boël aan het museum. Het verhaal is getypt op dunne velletjes geel papier, het lijkt wel een doorslag.
Het papier en het verhaal wekken bij mij de indruk dat Marthe Boël haar verhaal na WOII, dus 1945 of later, heeft opgeschreven.
Haar verhaal is als volgt: “The Germans seeing all that could be done with these sacks even when emptied of their contents had bought through means of third persons and use them as trench sand bags. …. It was then secretly forbidden to the Belgians to sell the sacks then on the market except for such high prices as would make them prohibitive for the Germans. It was then that people began to decorate and embroider the sacks. … These special “painted sacks” were started at the beginning of 1915. It was the moment where it was most important to prevent the Germans from seizing the sacks. People made large hordes of them in their private homes where the Germans could not get at them, buying them up under the pretext of collecting them. …. Then I was arrested and sent to Germany. The work being started it was continued without me until the moment of America’s entering the war. The Germans then forbade to continue selling or exposing or fabricating objects made out of American flour sacks.”
Kanttekeningen bij Boël’s verhaal
Boël’s herinneringen over de meelzakken getuigen begrijpelijkerwijs van een sterke inkleuring tégen de Duitse bezetter; zij schreef het verhaal over de meelzakken in WO I op voor een Amerikaans militair die succesvol gevochten had in WO II voor de bevrijding van België, dat was 30 jaar na dato.
Voor Marthe Boël stond centraal dat de vijand met alle middelen gedwarsboomd moesten worden, letterlijk ten koste van alles – volgens haar mochten de Belgen de zakken verkopen alleen tegen zulke hoge prijzen, dat ze onbereikbaar werden voor de Duitsers – maar dit was geheim.
De gehele redenering in Boël’s verhaal staat zo haaks op mijn onderzoeksbevindingen dat ik ook hier constateer: elementen zijn herkenbaar, maar een geschiedkundig betrouwbaar document over de Duitse bezetter en de Amerikaanse meelzakken biedt het mij niet.
In zijn blog Subversive Flour Sacks of Thanks gaat Thomas Schwartz, directeur van de Herbert Hoover Presidential Library and Museum, in op de brief van Boël. Hij omschrijft het versieren van de zakken als het bewijs van ‘the act of subversion and defiance against German occupation’.[9]
Een Belgische primaire bron – Virginie Loveling
Over zandzakken in Gent en het borduren van zakjes in vele steden
Virginie Loveling. Foto: online
Een Belgische primaire bron die het naaien van zandzakken én het borduren van zakjes in een tijdsspanne van negen dagen benoemt is het dagboek van Virginie Loveling.
‘Zandzakken voor de Duitsers’ – Virginie Loveling, Oorlogsdagboek 12 mei 1915
Zij schrijft in haar Oorlogsdagboek over de produktie van zandzakken voor de Duitsers in Gent.[10] Dat was 12 mei 1915. Voor ‘het duitsch legerbestuur’ weeft een fabrikant in Gent ‘een soort van linnen, dat later met een zeker groenachtig mengsel bestreken, een ondoordringbaar wasdoek vormt. Het dient voor zakken, die gevuld met zand of cement als beschutting in de loopgraven worden gebruikt. Er zijn werkvrouwen, die zulke zakken naaien’.
‘Belgische dames borduren zakjes’. Virginie Loveling, Oorlogsdagboek 21 mei 1915
Op 21 mei 1915, vermeldde Loveling ‘het borduren van de zakjes, welke Amerika hier menschlievend zond met bloem gevuld. Alle zullen als bewijs van dankbaarheid teruggestuurd worden. Niet alleen dames, maar ook schilders van talent en versierders van stoffen boden belangeloos hun hulp aan’.
Ze rept met geen woord over Duitse bemoeienis.
“Katoen in de realiteit van 1914/15 – ammunitie? In krantenberichten van die tijd lees ik over het instorten van de wereldmarkt voor katoen. Maar ook over Amerikaanse schepen met katoen voor Duitsland, die worden opgebracht door de Engelse marine en later toch weer vrijgegeven, zodat de schepen in Duitsland de katoen konden afleveren.
Op 21 augustus 1915 verklaarde Groot-Brittannië katoen tot contrabande, dwz. ruwe katoen, katoenen linters, katoenafval en katoenen garens. Nederland krijgt opeens geen Britse grondstoffen meer voor de Twentse katoenindustrie en noteert ‘Katoen was een allergewichtigst oorlogsmateriaal!’ [11].
The Anderson Intelligencer (Andersen, S.C.), 18 december 1914
Hoe en wanneer had de Duitse wapenindustrie tijdens WO I in hun wapenproductie lege katoenen meelzakken uit bezet België kunnen gebruiken? Bij de productie van ammunitie? Wordt verwezen naar schietkatoen (‘gun cotton’)?
Een Amerikaanse bron – Phyllis Foster Danks Phyllis Foster Danks, werkzaam als HHPLM-conservator van 1977 tot 1986, deed in het jaar 1979 onderzoek naar de geschiedenis van de meelzakken. Zij ontdekte naar haar zeggen deze intrigerende informatie: “the Germans could use the cotton for gun wadding”. [12]
Bord in de Herbert Hoover Presidential Library & Museum. Zouden de meelzakken zijn versierd, omdat Duitsland ze zou kunnen gebruiken als ‘schietkatoen’?
Vandaar borden in de museumopstelling in West Branch: ‘Omdat er veel vraag was naar katoen bij de fabrikanten van Duitse munitie, telde de CRB zorgvuldig alle geleegde meelzakken.’ De bronnen waarop Danks haar informatie baseerde ken ik niet.
Aan welke specificaties moest deze katoen voldoen? Was het mogelijk om op industriële schaal het katoen van de zakken op te werken tot deze specificatie? Waren er geen betere alternatieven?
AANVULLING 2 AUGUSTUS 2023 Ik heb de vraag over de ‘katoen als ammunitie’ voorgelegd aan de staf van de Herbert Hoover Presidential Library-Museum. Zij antwoordden het volgende.
“Annelien, This is what our Archivist uncovered. It doesn’t answer your questions definitely but, like you, casts doubt on the existing explanations.”
Quote “While I stated that “guncotton isn’t really cotton,” the standard method of manufacturing guncotton (a form of nitrocellulose) during the Great War period was to expose cotton to a combination of sulfuric and nitric acids. Other starches or wood pulp could be used, however.
So, guncotton wasn’t strictly cotton, although it was most commonly derived from it. From what I can tell, the British at least required 60 percent unspun cotton fiber for their process. However, by mid-war, cotton shortages had the Germans working with wood pulp. (American manufacturers also did.)
Burlap per se is made from jute. In September 1915, the British government placed an embargo on jute exports, in order to save the fiber for manufacturing sandbags. Bindings around cotton bales had previously been made from jute, so cotton was then used to create bindings. However, the British also went to great lengths to restrict cotton from reaching Germany, which had no cotton-producing capability (witness the use of paper bandages and clothing late in the war).
If there were concerns about the Germans turning flour sacks into nitrocellulose, I’d think burlap would have been preferred over cotton. I’m sure the civilian recipients would have preferred cotton to make garments from, though! (It came to mind, too, that clean fibers were needed to manufacture nitrocellulose. Heavy printing on the bags might have made them unusable for such a purpose, even if the sacks could have been unspun.)”
Unquote
Tot slot Ik heb in dit blog bij elkaar gezet wat mij bekend is over de Duitse bezetter en de Amerikaanse meelzakken. Aan de orde kwamen:
1) het portret van de Duitse officier Jacobi op meelzak,
2) de meelzak in de collectie van de Duitse arts Dr. Jacobsohn,
3) de Duitse propaganda over voedselverstrekking aan de Belgische bevolking,
4) Duits verbod op afbeeldingen van leden van het Belgisch koninklijk huis, vlaggen, wapens en nationale kleuren van België en de geallieerden; censuur op verkooptentoonstelling van meelzakken,
5) de moderne opvatting dat de meelzakken zouden zijn versierd om de zakken uit handen van de Duitsers te houden – die zouden ze kunnen inzetten voor militaire verdediging, en erger nog, voor militaire aanval.
Ik vraag me af of wij ons niet meer kunnen voorstellen dat in ’14-’18 het uitgangspunt was het liefdadig werk en de uiting van dankbaarheid voor ‘menschlievende’ voedselhulp? Moeten de versierde bloemzakken in militair verband worden getrokken, het vijandbeeld voorop gesteld, om vandaag aandacht te krijgen?
In ieder geval hebben we bewijs dat een Amerikaanse meelzak in versierde toestand in Duitse handen is gevallen!
Dank aan:
– Evelyn McMillan voor de discussies over dit onderwerp en het aanreiken van de twee bronnen van Hoover en Boël over de meelzakken als zandzak.
Evelyn heeft in haar meelzakkencollectie opmerkelijk genoeg de Engelse versie van de bloemzak met de twee kinderen in pyama voor de open deuren: ‘God bless America’. Marthe Boël beschrijft dat zij enkele noodlijdende kunstenaars vroeg om de zakken te beschilderen op voorwaarde dat de voorstellingen de dank zouden uitdrukken aan het Amerikaanse volk.
‘God bless America! (God zegene Amerika!)’. Meelzak Belgian Relief Flour, Wm. Lindeke Roller Mills, St. Paul, Minn., USA. Schrijfmap, getekende aquarel, geborduurd Part. Coll. VS
– Marcus Eckhardt voor de informatie over de meelzak ‘Béni soit l’Amérique! Bruxelles 1916.’ / Belgian Relief Flour, Russell – Miller Milling Co., Minneapolis, Minn., USA. Coll HHPLM 2015.3.1 met de toelichting van Marthe Boël.
– Hubert Bovens voor de ontcijfering van de naam van schilder P. Jean Velghe en de opzoekingen van biografische gegevens van kunstenaars.
– Jacques Laperre voor de verbetering van de kunstenaarsnaam ‘Hagge’ naar Halle, Oscar, en diens biografische gegevens; eveneens Gregory Boite, Mu.ZEE Oostende.
– F. Brenders voor zijn opzoekingen in het Felixarchief, Antwerpen.
– Kris Vandenbussche, via Fb-groep Lizerne Trench Art, voor de informatie over Ludwig Jacobi en de families Jacobi en Blum.
*) Oscar Halle, (°Bärwalde, Pommern (D), 19-08-1857 +1921 ?) Besloot op 21 jarige leeftijd kunstenaar te willen worden. Volgde een tekencursus in Berlijn, volgde lessen aan de kunstacademie van Dresden, vertrok naar Antwerpen en werd leerling van Verlat. Vanaf 1885 nam hij deel aan tentoonstellingen in Antwerpen en Brussel.
[3] USC coll. nr. 0080, Box 29, Folder 1.
P. Jean Velghe woonde in Parijs. Zijn ouders zijn te Parijs gehuwd maar waren resp. geboren te Kortrijk en Tielt (West-Vlaanderen). Een van de twee ooms van P. Jean Velghe kan zijn leermeester zijn geweest: Auguste VELGHE (1831-1912), die lange tijd in Parijs verbleef. Een zin in het curriculum vitae van Auguste VELGHE (wikipedia) viel ons op: “Zijn schilderijen maken vaak een overladen indruk.” Datzelfde doet zich voor bij zijn neef P. Jean Aimé VELGHE.
[4]
– Tekstaffiches en muurberichten Etappen-Kommandantur Gent 1915
– L’Indépendance Belge (Edité en Angeleterre), 4 maart 1916; De Stem uit België, 31 maart 1916 (uitgegeven in Londen van 1916 tot 1919)
[6] Provinciaal Komiteit Antwerpen, correspondentie van 28 juni, 7 en 10 juli 1915. Felix Archief, Antwerpen.
[7] Herbert Hoover, An American Epic. The Relief of Belgium and Northern France 1914-1930. Volume I. Chicago: Henry Regnery Company, 1959, p. 316.
[8] Amara, M., Inventaire des archives du Comité national de Secours et d’Alimentation. Rapport général sur le fonctionnement et les opérations du Comité National de Secours et d’Alimentation. Deuxième partie. Le Département Alimentation. Tome II: Appendice: Le Service Stock général et Fabrications, 1921. Brussel: Het Rijksarchief in België, Algemeen Rijksarchief, 2009
[10] Van Raemsdonck, Bert, Virginie Lovelings oorlogsdagboek [1914-1918]. Gent, KANTL en Universiteitsbibliotheek, electronische versie, 2005; dagboek 12 mei 1915 en 21 mei 1915.
[11] ‘Proclamation, dated august 20th, 1915, specifying various forms of cotton to be treated as contraband’. (Van Manen, Dr. Charlotte A., De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij. Middelpunt van het verkeer van onzijdig Nederland met het buitenland tijdens den wereldoorlog 1914-1919).
[12] Florman, Jean C., ‘Out of War, A Legacy of Art‘. Artikel in: Hemingway, Joanne, Hinkhouse, Belle, Out of War. A Legacy of Art. West-Branch, Iowa: The Iowa City Questers Reciprocity Committee, 1995
Kenners van de WO I- meelzakken, zullen zich wel eens op het hoofd hebben gekrabd met de vraag: ‘Waarom staat de tekst ‘Gift from Ontario (Canada) to the Motherland’ op de in België versierde meelzakken?
Hoe kwamen deze zakken met bestemming Groot-Brittannië, het Moederland van Canada, in België terecht?
In dit blog vertel ik welk simpel antwoord ik heb gevonden in documenten in de Reading Room van de Hoover Institution Library and Archives: de Commission for Relief in Belgium (C.R.B.) kocht begin december 1914 van de Britten 444.000 zakken meel, die door Canada aan Groot-Brittannië waren ‘geschonken’.
Flour. Canada’s Gift – de achtergrond Canada had als dominion van Groot-Brittannië, het moederland, direct na het uitbreken van de oorlog in augustus 1914 één miljoen zakken meel ‘geschonken’ – het was een overeengekomen financiële transactie. De zakken van 98 LBS waren bedrukt met de tekst ‘Flour. Canada’s Gift’, verscheept naar Engeland en in Britse havens in voorraad opgeslagen
De provincie Ontario schonk het moederland ook nog eens 250.000 zakken meel van 98 LBS, bedrukt met de tekst ‘Gift from Ontario (Canada) to the Motherland’. (‘Schenking van Ontario aan het Moederland’).
Ik schreef er dit blog over: Eén miljoen zakken meel uit Canada voor Groot-Brittannië.
School Soeurs de Notre Dame, Anderlecht, Brussel: versierde meelzak voorzijde ‘Gift from Ontario’. HILA 62008 box 8.13. Foto: auteurSchool Soeurs de Notre Dame, Anderlecht, Brussel: versierde meelzak achterzijde ‘(Canada) to the Motherland. HILA 62008 box 8.13. Foto: auteur
NEGOTIATIONS for 20,000 tons Canadian Flour Zomaar uit het niets doemde het antwoord op in documenten die ik las tijdens mijn laatste onderzoeksdag onder de Hoover Tower op Stanford University in Palo Alto, Ca. [1]
Op de agenda van een vergadering van de C.R.B. op het hoofdkantoor in Londen op 30 december 1914 staat:
Agendapunt 5) “ADMIRALTY & BOARD OF TRADE 20,000 tons Canadian Flour Price not yet arranged.” (20.000 ton Canadees meel. Prijs nog niet afgesproken)
Ik lees verder en vind de notitie ‘NEGOTIATIONS for 20,000 tons Canadian Flour’ (Bijlage 1 bij dit blog).
In de notitie staat in detail beschreven hoe en wanneer de C.R.B. erin was geslaagd 20.000 ton meel te kopen in Engeland van de Britten, zijnde zakken meel die in augustus geschonken waren door Canada.
Herbert Hoover aan het werk Herbert Hoover zette zich vanaf 24 november in om de Canadese voorraden meel in Groot-Brittannië beschikbaar te krijgen voor de Belgische bevolking. De zakken meel lagen opgeslagen in pakhuizen in Britse havens en waren tot april 1915 niet nodig voor de Britse bevolking. Het hoofdkantoor van de C.R.B. in Londen had de eerste twee weken van december urgent behoefte aan meel om naar België te verschepen, het lag voor de hand en zou een buitenkans zijn om dit ter plekke zo snel mogelijk beschikbaar te krijgen.
Dus stelde Hoover voor 20.000 ton meel van de Canadese voorraden van de Britten te kopen en aan hen te betalen, of de voorraad meel op kosten van de C.R.B. weer aan te vullen door aankopen in Canada.
De Britten wezen Hoover’s voorstel af en bleven dit doen, totdat hij uiteindelijk geïntroduceerd werd bij de Britse premier Asquith en hem in een vlammend betoog duidelijk maakte waarom hij akkoord zou moeten gaan.
Premier Asquith antwoordde Hoover dat hij niet gediend was van de toon die Hoover tegen hem aansloeg, maar uiteindelijk zwichtte hij wel voor diens overredingskracht.
De woorden van de Britse premier Mr. Asquith volgens het Memorandum van de staf van C.R.B. -London: “It was the business of the Germans to feed the Belgians…” “It was a monstrous idea that the British should send foodstuffs into Belgium…” “He was himself against the work…” “It was not usual for him to be adressed in this tone…” “Although he did nog agree in principle he would consent to this proposition if …”
Vanaf 7 december 1914 kocht het C.R.B. kantoor in London het Canadese meel in van de Britten en vervoerde het via Rotterdam naar België.
Ziehier waarom er in België meelzakken ‘Gift from Ontario (Canada) to the Motherland’ versierd zijn. Het zijn de Canadese zakken die de Britten hebben ontvangen en later aan de C.R.B. zijn doorverkocht.
Ecole Bisschoffsheim, Brussel: versierde meelzak ‘Gift from Ontario (Canada) to the Motherland’ (verso). HILA 62008 box 5.5. Foto: auteur
‘Koop voorlopig geen meel in Amerika’ Ik blader verder in documenten in de HILA Reading Room en vind een telegram van Herbert Hoover. Toen hij de deal in Londen had gesloten en 20.000 ton meel beschikbaar had, had hij geen acute behoefte meer aan meel uit de VS. Hij vroeg het CRB-kantoor in New York om graan in plaats van bloem – transport van graan was efficiënter en het zou gemalen kunnen worden in de Belgische maalderijen.
Herbert Hoover vanuit Londen aan Lindon W. Bates in New York: “Koop geen meel meer, dat hebben we hier gekocht. Vul je schepen met graan, erwten of bonen”, 8 december 1914. HILA 22003, box 114 nr. 362
Hoover stuurde dan ook direct een telegram aan Lindon W. Bates van de C.R.B. New York. Bates moest zijn schepen vullen met tarwe, erwten en bonen: “Do not buy more flour until further notice as we have bought here for spot delivery twenty thousand tons. Fill your ships after this with wheat, peas, or beans. Hoover” (8 December 1914) [2]
C.R.B. kocht van de Britten één derde van hun Canadese meelschenking
La métropole d’Anvers paraissant provisoirement à Londres, 21 januari 1915
In een Belgisch krantenbericht van 21 januari 1915 [3] lees ik -inmiddels weer thuis- over het rapport dat de Britten hebben opgesteld voor het Britse Parlement over de toewijzing van het Canadese meel tot 31 december 1914.
Hieruit blijkt dat de deal van de C.R.B. met de Britten over het Canadese meel ertoe heeft geleid dat de C.R.B. 444.000 zakken meel, dat is 36% van het Canadese meel, heeft aangekocht, zie bijlage 2. In bijgaande grafiek maak ik de gehele verdeling zichtbaar.
1500 lege zakken verkocht voor liefdadigheid in Groot-Brittannië
Merk op dat in de grafiek ook vermeld staan 1500 meelzakken die de Britten in eigen land bestemd hebben voor doorverkoop van lege zakken voor het goede doel: ‘Sold to release bags for sale at 5s. each in aid of National Relief and Belgian Relief Funds 1500 bags‘. Ik beschreef het al eerder in het blog Eén miljoen zakken meel uit Canada voor Groot-Brittannië.
Dit bericht in Canadese krant spreekt abusievelijk over ‘empty sacks which had contained the Canadian gift flour for Belgians’. Dit had moeten zijn ’the Canadian gift flour for Britain, the Motherland’, 8 december 1914
De intentie was geweest 10.000 lege zakken voor het goede doel te verkopen (The Standard, St. Catharines, Ontario, Canada, 7 januari 1915). Uiteindelijk zijn er in Engeland maar 1500 zakken voor het goede doel verkocht.
Tot heden heb ik daar geen exemplaren van teruggevonden in enige verzameling. Wat zou het bijzonder zijn om een van deze Canadese, Britse zakken te vinden!
Conclusie
De verkoop van lege meelzakken voor liefdadige werken en de versiering van de zakken heeft zijn oorsprong in Groot-Brittannië bij de Belgische vluchtelingen in Sheffield en omgeving. Britse kranten schrijven erover in januari 1915. In België werden de Canadese meelzakken verkocht als souvenirs, net als in Engeland.
The Manchester Evening News, 25 januari 1915
Bijlage 1 HILA CRB-records 22003 Box 47
Agenda for Wednesday December 30th, 1914 – C.R.B. Headoffice London – 20,000 tons Canadian flour – Price not yet arranged
“II. (2) d. NEGOTIATIONS for 20.000 tons Canadian Flour
Letter Hoover 24 November 1914 to Board of Trade. In spite of all efforts to secure immediate supplies, we are confronted by absence of supplies for first two weeks December. 40 or 50 cargoes arriving end of December and January and February. “I should be greatly obliged if you would consider the possibility of allowing us to draw 20,000 tons of flour from the supply in the hands of the Government from Canada.” C.R.B. undertakes to purchase the same and ship it from Canada, or, if preferred, to pay the cost to Government brokers.
Board of Trade refuses permission by telephone, 30th November 1914.
Letter Hoover 30th November 1914 to Board of Trade goes over the situation in detail and repeats request.
Memorandum Hoover (Monday following December 3rd?) In substance – Hoover interested Sir Gilbert Parker in the question. Sir Gilbert Parker took him to call on Canadian High Commissions. Latter agreed, but had no authority to set. Sir Gilbert took him to see Mr. Masterman, member of the Cabinet. Masterman expressed sympathy and called up Sir Herbert Samuel. “I went to see Sir Herbert and again explained to him the whole situation in Belgium and what I felt should be the British attitude towards our work, and the lack of sympathy which I had hitherto met in every direction. I pointed out to him that the humanitarian side in this matter must transcend in the English mind the military advantages, and, after considerable discussion he told me that he was entirely of my view but stated that he thought it was desirable for me to put my case to Mr. Asquith. He thereupon arranged for a meeting with Mr. Asquith at 1 o’clock.’ (December 4th).
“Sir Herbert Samuel took me to Mr. Asquiths office and introduced me to the Premier. I stated the position of our supplies to Belgium; elaborated the position of the Belgian civil population; the work that we had so far done; the problem which confronted us, and my feeling that the attitude of the English Government was not one which history would be proud of, and pointed out to him that the recent section of the Admiralty in warning ships not to go to Rotterdam, appeared to us an indirect method to put an end to our activities.
Mr. Asquith stated to me that it was the business of the Germans to feed the Belgians from every legal and moral point of view; that the British had no obligation to the civil population; that it was distinctly against the interests of the British people that the Germans should be relieved of their obligations, and that it was a monstrous idea that the British should send foodstuffs into Belgium simply to fill the vacuum created by German requisitions; that he did not consider there was any moral obligation on the part of the British people to do this, and that he was himself against the work.”
With some abruptness I pointed out that the civil population had been brought to this pass through the action of the British; that if the British claim that they were fighting the war on behalf of Belgians were true, they would be unable to substantiate this claim in history if they allowed, or prevented others from saving, the Belgian population from decimation by starvation or through slaughter arising out of starvation riots; that although the British Government refuse to give us assistance, they do not dare to put and end to our shipment of foodstuffs from America into Belgium if they wished to hold one atom of American public esteem; that, disregarding right or wrong obligations of the Germans (which obligation I told him the Germans entirely denied) that I was convinced that the Germans would not feed the Belgians, and that they must certainly starve unless the activities of this Commission continued; subsequently, that I was not asking the British Government to give one penny, I was simply asking permission to purchase 20,000 tons of flour for which we would pay, or we would borrow it and undertake to replace it as fast as the ships could arrive from Canada; that I knew the 20,000 tons of flour was in the warehouses, that it was not intended to use it until April, and that there was ample time to replace it in full before that time provided the British Fleet maintained control of the sea.”
“Mr. Asquith stated that it was not usual for him to be addressed in this tone, for which I expressed regret and apologized on the ground that my emotion for the results which must ensue from a negative reply on his part, was sufficient to justify any tone which I had used.’
“After some discussion with Sir Herbert Samuel, he finally stated that, although he did not agree in principle he would consent to this proposition if Mr. Runciman was favorable and that it must rest on the Board of Trade to give a final decision as they were responsible for the supply of foodstuffs in Great Britain.”
Hoover lunched with Sir Herbert, Mr. Masterman and Sir Gilbert. On the following Monday received message from Sir Herbert asking him to attend meeting of Cabinet Committee on food supplies. H. attended meeting at noon, Monday. Mr. Runciman, Mr. McKenna, Lord Lovat, Sir Herbert Samuel, Mr. Masterman and others. H. stated the case briefly, complaining of lack of support, and speaking of the effect on public sentiment in U.S. He gained the point, and afterwards arranged for delivery of the flour.
The flour was purchased at English ports early in the week following 7th December.”
Bijlage 2
La métropole d’Anvers paraissant provisoirement à Londres, 21 januari 1915
“Interesting details of the distribution of the various Canadian gifts of foodstuffs to the Mother-country are contained in a White-paper (Cd 7763) relating to the special work of the Local Management Board arising out of the war up to December 31, which has just been presented to Parliament.”
The Government Gifts received by the Local Government Board were 1,000,000 bags of flour from the Dominion of Canada, 250,000 bags of flour from the province of Ontario”
“Free storage of the flour has been given by the port authorities of Belfast, Bristol, Cardiff, Dublin, Glasgow, Liverpool and London”
“THE FRUITS OF THE EARTH” “Of the 1,250,000 bags of flour 940,530 have been allocated as follows: Local representative committees for relief of distress 90,474 Belgian refugee committees 1,691 Placed at the disposal of the commission for Relief in Belgium, about 443,886 Transferred to War Office, 99,760 Further quantity offered to War Office, 300,000 Sold to release bags for sale at 5s. each in aid of National Relief and Belgian Relief Funds, 1,500 Damaged flour sold or in process of sale 3,219”