De Hoovers en hun versierde meelzakken

De moderne opvatting over de geschiedenis van de versierde meelzakken in WO I is dat zij door Belgische meisjes, jonge vrouwen en kunstenaars in dank voor voedselhulp gemaakt zijn als geschenk voor de Amerikanen, in het bijzonder zijn er honderden ‘kunstwerkjes’ cadeau gedaan aan de Amerikaanse oud-president Herbert Hoover.[1]

Twijfel over de cadeaus aan Hoover
Mijn eerste confrontatie met een geborduurde meelzak stelde die opvatting direct in twijfel. De sensorische, tactiele ervaring bracht het mee. Ik zag, voelde en rook een stuk katoen waarin meel verpakt had gezeten, gaten waren getrokken, waarop met diverse borduursteken in verschillende kleuren een patroon was geborduurd -merknamen en logo’s van hulporganisaties en maalderijen-, een stuk kant was aangezet, een lint was geregen door een ambachtelijk gemaakt knoopsgat, dat licht schimmelig rook en waar soms meelresten uitvielen. De jaartallen 1914 – 1915 markeerden de beginjaren van de heftige oorlog, veldslagen, bulderende kanonnen, modderige loopgraven, executies, gasaanvallen, krijgsgevangenen en vluchtelingen. De vlaggen en landskleuren van België, de VS en Canada gaven blijk van een diepgevoeld patriottisme.

Zouden dit werkelijk waardige geschenken zijn geweest voor het echtpaar Hoover dat een decennium later President en First Lady van de Verenigde Staten zou zijn?

Geborduurde bloemzak ‘Bonne Nuit’, Elèves Soeurs de Notre Dame, Anderlecht, 1915. Coll. HHPLM 62.4.59. Foto: auteur

Mijn twijfel groeide toen ik de collectielijst van de Herbert Hoover Presidential Library and Museum bestudeerde, ik kreeg een indruk van de kwaliteit van het werk, de keuze voor zakken van een en dezelfde origine (American Commission), de herhalingen in borduur- en handwerk, zoals ‘goede nacht-tasjes’, theemutsen, tafelkleedjes, schortjes en boekomslagen. Hoe waren de overvloed aan schoolprojecten te verklaren? Hebben de Hoovers deze inderdaad als souvenirs thuis bewaard?

Detail, Zusters Maricolen, Oostkamp,’’t Dankbare Oostcamp’, bloemzak Cascadia van Portland Milling Co., Portland, Oregon. Coll. HILA. Foto: auteur

Het sociale leven van de versierde bloemzakken
De betekenis die ik toeken aan de meelzakken zal een andere zijn dan de Hoovers hebben toegekend aan de zakken. Ik leef een eeuw later; ik ben van een generatie die oorlog niet aan den lijve heeft meegemaakt; ik ben opgegroeid in de Nederlandse cultuur; ik werkte niet -of was geen partner van iemand- op een vooraanstaande positie in het internationale zakenleven en later in de nationale politiek; ik woonde nooit jarenlang buiten het land waar ik de nationaliteit van bezit; ik verhuisde niet of had meerdere huizen om in te richten.
Ik realiseer me dat ik anno 2023 een andere positie in de geschiedenis inneem.


De versierde meelzakken van WO I zijn trench art, loopgravenkunst. Het zijn items gemaakt door burgers, rechtstreeks uit materiaal dat in tijd en plaats wordt geassocieerd met de gevolgen van gewapend conflict.
Versierde bloemzakken hebben als objecten een ‘sociaal leven’, wij mensen komen ermee in contact, ze bewegen met ons mee in tijd en ruimte. [20]


De Hoovers en hún versierde meelzakken. Collage AvK, 2023

De Hoovers en de versierde meelzakken
Tijdens mijn Amerikaanse Zakkenreis in 2022 heb ik connecties van de Hoovers met de versierde meelzakken gevonden. Ze volgen hier chronologisch.

Tijdens WO I
1915
Lou Hoover heeft zich bemoeid met de verkoop van versierde meelzakken in de VS. Zij ontving een brief van een vriendin in New York die voorstelde ‘de aandoenlijke meelzakken’ te verkopen voor $ 1,50 tot $ 2 (1915). [2]

Herbert Hoover schreef een brief aan William C. Edgar en vroeg of hij nog meer versierde meelzakken wilde bestellen, omdat de kinderen in België de zakken nog steeds vlijtig aan het borduren waren. [3]

‘Wil je meer bloemzakken? Belgische kinderen borduren ze nog vlijtig’. Herbert Hoover aan William Edgar, 13 december 1915. HHPLM curator files

1916 – Antwerpen
De Haan op Eikentak in Ochtendgloren’, bloemzak ‘A.B.C.’ is Herbert Hoover -in zijn aanwezigheid- aangeboden als directeur van de CRB in juli 1916 in Antwerpen.[4]

Na WO I
1919/1920 – Victor Horta
Lou Hoover was bezig met de inrichting van een nieuw huis in Californië. Lou Hoover schreef brieven aan de Belgische architect Victor Horta over de inrichting van haar Stanford huis op de universiteitscampus, ze wilde een aparte ruimte ontworpen hebben, speciaal voor memorabilia van België met een show-rek voor versierde meelzakken.[6]

1924 – Brooklyn Girl Scouts

The Brooklyn Daily Eagle, 21 juni 1924

Lou Hoover heeft in 1924 een connectie tot stand gebracht van de Brooklyn Girl Scouts met de ‘Friends of Belgium’[7] die een door Paul Jean Martel beschilderde meelzak schonken aan de Girl Scouts als dank voor de bijdrage aan de voedselhulp; het was een plechtigheid in New York met de Belgische ambassadeur, Lou Hoover kon er niet bij aanwezig zijn. [8]

The Statesman Journal (Salem, Oregon), 22 april 1928

1928 – Oostkamp, Zusters Maricolen
Lou Hoover ontving in haar huis in Washington een journaliste uit Oregon. De journaliste kreeg een geborduurd kussen met bloemzak uit Portland, Oregon, te zien. Het krantenartikel beschrijft dat het kussen opgeborgen lag in een donkere, houtgesneden kist. In de kist, op het kussen lag een Belgische dankbetuiging, geschreven op perkament.  De Belgische souvenirs bevonden zich in de studeerkamer van Herbert Hoover.  [9]

Tijdens mijn onderzoek in de Hoover Institution Library & Archives heb ik het zijden kussen gefotografeerd. De geborduurde dankbetuiging luidt: ’t Dankbare Oostcamp aan hunne geliefde Weldoeners van Amerika.*)

Zusters Maricolen, Oostkamp, ‘’t Dankbare Oostcamp’, bloemzak Cascadia van Portland Milling Co., Portland, Oregon. Coll. HILA 62008 box 20.1. Foto: auteur

Het is een satijnen kussen met zijden garens geborduurd. De onderzijde is afgewerkt met een katoenen meelzak met origine de staat Oregon. De merknaam is Cascadia van Portland Milling Co., Portland, Oregon.

Citaat uit: Oostkamp en Hertsberge in de Eerste Wereldoorlog door Wim Deneweth. Heemkring Oostkamp, 2017

Het zijden kussen is geborduurd door de Zusters Maricolen in opdracht van het gemeentebestuur van Oostkamp, die betaalde daar 300 franken voor. Het kussen is geschenk gegeven aan Brand Whitlock, Amerikaans gevolmachtigd minister in België!
Klaarblijkelijk is het kussen later in het huishouden van de Hoovers terecht gekomen en daar op creatieve wijze gecombineerd met de vergulde kist uit Antwerpen, en het perkament. [5]

Het prachtige Belgische souvenir van Oostkamp, geschenk gegeven aan Amerika, heeft de afgelopen honderd jaar een geheel eigen leven geleid. Het is een pronkstuk dat graag tevoorschijn wordt gehaald.
Bij tv opnamen is het kussen met de kist getoond door Dare Stark McMullin, Hoover’s secretaresse.

Dare McMullin laat Hoover’s Belgische souvenirs zien op TV: de Oregon meelzak als achterzijde van het ‘Oostcamp’ kussen in de vergulde kist. Foto coll. HILA

1938 – Antwerpen, Pierre Beeckmans

Beschilderde meelzak Chicago’s Flour Gift, 1914-1918, met vlaggen van de negen Belgische provincies, schenking Pierre Beeckmans aan Herbert Hoover, Brussel, 1938. Coll. HHPLM 65.27.13. Foto: auteur
Bloemzak “Chicago’s Flour Gift”, (verso), geschenk van Pierre Beeckmans aan Herbert Hoover, 1938. Coll. HHPLM 65.27.13. Foto auteur

In 1938 was Herbert Hoover in Brussel en ontving van Pierre (Petrus) Beeckmans uit Antwerpen, als geschenk een beschilderde meelzak Chicago Evening Post. Beeckmans schrijft in zijn brief aan Hoover van 22 februari 1938 dat de bloemzak ‘remembers excellently the remarkable philantropic work you accomplished during the tragical years of the Belgian people’.[10]

Stempel: Pelikaan met twee jongen, ‘Orphelins de la Guerre – Weezen van de Oorlog’, CNSA – NKHV, in Romeinse cijfers 1915. Bloemzak ‘Chicago’s Flour Gift’, beschilderd, 1914-1918. Geschenk van Pierre Beeckmans aan Herbert Hoover, 1938. Coll. HHPLM 65.27.13, foto: auteur

Hoewel Beekmans in zijn brief verwijst naar 1915 en dat de meelzak sindsdien in zijn familie was, is er iets raars aan de hand met deze meelzak.
De bloemzak is beschilderd na de Wapenstilstand, de jaartallen 1914-1918 wijzen hierop. Op de andere zijde van de zak staat een stempel. Ik acht het waarschijnlijk dat de beschildering en het stempel van de ‘Weezen van de Oorlog’ pas in 1937/38 zijn ontworpen en aangebracht in opdracht van Beeckmans.
Het ontwerp van het stempel, de tekening en het lettertype, is modern en zakelijk, het heeft een voornaam voorkomen. In de oorlogsjaren ’14-’18 komt een dergelijk stempel niet voor op een bloemzak.
De schildering van enkel de negen Belgische provincievlaggen geeft ook te denken. De Belgische vlag ontbreekt, tijdens de oorlogsjaren maakten de vlag en/of de kleuren zwart, geel en rood altijd onderdeel uit van de iconografie op de versierde zakken.
Beekmans schonk de beschilderde bloemzak namens zichzelf, niet in opdracht van het Antwerpse bestuur. Beeckmans had een ‘Agentschap welke alle publiciteit voorbereidt en uitvoert’ en vroeg in 1938 waarschijnlijk aandacht voor zichzelf en zijn werk.

Beeckmans verantwoordelijk voor de Jodenvervolging in WO II
Pierre (Petrus) BEECKMANS (ºGooik 10-08-1894) was frontsoldaat in WO I en raakte gekwetst. Hij bracht het via het reservekader tot luitenant der infanterie en maakte na de oorlog deel uit van de Belgische bezettingstroepen in Duitsland.
Pierre Beeckmans was een uitgesproken, extreemrechts georiënteerde Belgisch-nationalist en anti-Joods. Tijdens WO II werkte hij voor de Anti-Joodsche Centrale voor Vlaanderen en Wallonië, die hij vanaf 1943 leidde. Bij de bevrijding vluchtte Beeckmans naar Duitsland, maar werd in mei 1945 gearresteerd. Tijdens het groepsproces Volksverwering werd hij ter dood veroordeeld; het vonnis werd in 1952 omgezet in levenslange gevangenisstraf; in april 1960, op 75-jarige leeftijd, kwam hij alsnog vrij. [10a]

1938 – Brussel, Alice Gugenheim

Postkaart van Madame Raphaël Gugenheim, née Aaron, Brussel, 1938 (?) Coll. HHPLM

Er is een postkaart bewaard gebleven gericht aan Monsieur le Président Hoover, Ambassade d’Amérique, rue de la Science 38, Bruxelles, afzender Madame Raphaël Gugenheim, waarin ze hem vraagt of hij toch wel een geborduurde meelzak heeft ontvangen ‘en symbole de temps de guerre et de la reconnaissance présente et durable’.[11]

Herbert Hoover bij de CRB-collectie meelzakken in Hoover Tower, Hoover Institution Library & Archives, 1941. Foto: HHPLM

1941 – Stanford University
Ter gelegenheid van de opening van Hoover Tower op Stanford University in juni 1941 heeft Herbert Hoover de expositie van meelzakken van de Hoover Institution bezocht. [12]

Jaren ’60 (?) – New York
De geborduurde bloemzak ‘Comet’ van Globe Mills, Los Angeles, Californië, prijkte op de bank in het appartement van Hoover in het Waldorf Astoria, New York.[13]

Meelzak ‘Comet’, 1915, op de bank bij de Hoovers in Waldorf Astoria, New York. Foto: HILA

Conclusie uit deze chronologie:
De Hoovers zijn in contact gekomen met de versierde meelzakken en de objecten bewogen met hen mee in tijd en ruimte.
Tijdens de oorlog werkten zowel Lou als Herbert Hoover mee aan de distributie van de meelzakken; Herbert Hoover nam één versierde meelzak in ontvangst.
Na de oorlog richtte Lou Hoover haar huis in met Belgische memorabilia, toonde deze bewust aan haar gasten; ze werkte mee aan distributie van resterende zakken uit het CRB-archief.
Herbert Hoover kreeg versierde meelzakken toegestuurd door Belgische bewonderaars. In de VS bezocht hij éénmaal de basement van Hoover Tower met tentoonstelling van de versierde meelzakken in het CRB-archief.

Welke betekenis hadden de oorlogssouvenirs voor de Hoovers, waar herinnerden de zakken hen aan?

Lou Henry Hoover met de Hoovers zonen Herbert jr. en Allan, 1908. Foto: coll. HHPLM

De Hoovers in de oorlog
De Hoovers, beiden 40 jaar in 1914, waren een vooraanstaand echtpaar in de internationale zakenwereld. Herbert Hoover was geboren in Iowa, maar groeide op in Oregon. Lou Henry Hoover werd in Iowa geboren en groeide op in Californië. Zij waren beide Stanford-mijningenieurs, hij leidde wereldwijd omvangrijke ontginningsprojecten van grondstoffen, bestemd voor de industrie, zij was zijn klankbord en hij de hare, zij schiep de condities die hem het werken mogelijk maakte, haar taak was de huisvesting, sociale netwerken, opvoeding en scholing van hun twee zoons, zij vormden een team. Hun vermogen was aanzienlijk, ze hadden de Amerikaanse nationaliteit, maar vanaf 1899 waren ze buiten het Amerikaanse continent werkzaam, ze hadden zich gevestigd in Londen. Hun netwerk bestond vooral uit Amerikaanse (mijn)ingenieurs, net als zij zowel internationaal werkzaam als gevestigd.

Toen Herbert Hoover gevraagd werd in oktober 1914 door de Amerikaanse ambassadeur Page om zich vanuit Londen in te zetten voor de voedselverstrekking aan bezet België als directeur van de Commission for Relief in Belgium (CRB), ging hij akkoord.
Lou Henry Hoover was op dat moment met hun twee zoons Herbert jr, 11 jaar en Allan, 7 jaar, in Californië. Naar eigen zeggen had ze de zoons in veiligheid gebracht buiten de gevaren van de oorlog in Europa.[14]

The Los Angeles Times, 15 november 1914

In Californië zette Lou Henry Hoover zich onvermoeibaar in om hulpverlening voor de bevolking in bezet België en de Belgische vluchtelingen op gang te krijgen.

De massa-meeting in San Francisco: ‘Belgian Relief Ship meeting, Chamber of Commerce, San Francisco’. Vlnr: Mrs. Herbert C. Hoover, Bisschop Nichols en Bisschop Hanna. San Francisco Chronicle, 7 november 1914

Lou wilde bij haar zoons in Californië blijven.
Herbert Hoover wilde zijn vrouw als teammaat naast zich in Londen: ‘want you here mightily’. [15]
Lou zwichtte.
Ze liet hun zonen met tegenzin achter in de handen van familie en vrienden. Bewust van het oorlogsgevaar schreef ze in New York afscheidsbrieven aan haar kinderen voor het geval ze om zou komen bij de oversteek op haar schip naar Engeland.[16] Ze vertrok op 25 november 1914 uit New York.

Lou Hoover reist terug naar Amerika
Lou Hoover reisde begin juni 1915 terug naar New York. Een onvoorstelbare gebeurtenis had plaatsgevonden.

The Richmond Virginia, 15 mei 1915

Hun dierbare vriend Lindon W. Bates jr., zoon van Lindon W. Bates, vice-voorzitter van de CRB in Amerika en Josephine White Bates, voorzitter van de CRB’s Woman’s Section, was omgekomen bij de ramp met het passagiersschip Lusitania.  De Duitse onderzeeër U-Boat 20 had het Britse schip met torpedo’s aangevallen. Lindon Bates jr. hielp tot het laatst met de reddingsacties van zijn mede-passagiers, maar kwam zelf om. Zijn lichaam werd pas weken later gevonden op de kust van Ierland.
Bates was onderweg naar de Hoovers in Londen om instructies van hen te krijgen over het CRB-werk dat hij in Europa zou aanvatten.

Lou Henry Hoover: Womanhood pays tribute to Bates. New York Tribune, 11 juni 1915. Coll. HHPLM

Lou Hoover hield tijdens de herdenkingsdienst in New York, de avond van 10 juni 1915, een indrukwekkende toespraak waarin ze onder meer zei:
I speak in the name of womanhood and of childhood (…) For woman and for children he laid down his life and over his sacrifice we reach the sacred hands of maternity in benediction. He remained until the end, helping and comforting. Only as the ship gave her final plunge did he dive, but the suction had become too great for mortal combat.” [17]


“Ik spreek in naam van alle vrouwen en kinderen (…) Voor vrouwen en kinderen gaf hij zijn leven en over zijn opoffering strekken wij de heilige handen van het moederschap in zegening uit. Hij bleef tot het einde, helpend en troostend. Pas toen het schip ten onder ging, dook hij ervan af, maar de zuigkracht was te groot geworden voor een dodelijk gevecht.”


Lou Hoover reisde door naar Californië en herenigde zich met haar zoons; ze zou de jongens niet meer alleen laten gedurende de oorlog.

The Peninsula Times Tribune (Palo Alto, Ca.), 19 oktober 1915
De Hoover family op het schip Olympia, 1918.  Vlnr. Allan, Herbert sr., Lou Henry en Herbert jr. Hoover. Foto: HHPLM

1919 – Na de oorlog – Belgische bezittingen
Lou Hoover was er de vrouw niet naar om te verwijzen naar de hiervoor beschreven persoonlijke oorlogsherinneringen in relatie tot de meelzakken.

Het Stanford House van de Hoovers, Palo Alto, Ca. Plattegrond in HHPLM museumtentoonstelling. Foto: auteur

Een jaar na de oorlog, in december 1919, was Lou Hoover gefocust op het ontwerp en de inrichting van haar nieuwe Stanford huis: ‘the grouping and arrangement of various Belgian possessions.’ ‘How to display them?’ Ze vroeg om advies aan de Belgische architect Victor Horta in Brussel en schreef hem een brief.[18]
I have many pieces of the most beautiful Belgian lace of the war period, many of them being of large table size. (…) On the other wall or at some point a panel might open to show a loop recess in which were many thin hinged panels, like those in art exhibitions mentioned, on which hung a selection of the quaint embroidered flour sacks presented by the Belgian girls.

Lou Henry Hoover aan Victor Horta, 13 december 1919. Coll. HHPLM

een paneel zou kunnen openschuiven waardoor een alkoof met een grote lus tevoorschijn zou komen waarin vele dunne scharnierende panelen zijn aangebracht, zoals je wel ziet in kunsttentoonstellingen, waarin dan een selectie zal hangen van de curieuze, knusse, geborduurde meelzakken gemaakt door de Belgische meisjes.


De betekenis van Belgisch kant en geborduurde meelzakken voor de herinneringen die deze bij haar oproepen, lees ik -mutatis mutandis- in haar beschrijving van een schilderij van Baer van een Belgisch boerenmeisje.
‘For instance, there is a very wonderful thing of a peasant girl done by Baer. (…) There is really nothing to describe but the repressed sadness of her face with its downcast eyes and the unutterable pathos of her peasant hand crushing a tear stained handkerchief. (…) we see her with the indefinite background of a ruined village.’

Ze vervolgde: ‘But in those old days of before 1918, we used to say she was simply Belgium, sturdy in her sorrow, and even though with unutterable sadness in het heart, ready to look up and meet the problems before her when a turn of fate should come.’


‘Maar in die oude dagen van vóór 1918 zeiden we altijd dat zij gewoon ‘België’ was, standvastig in haar verdriet, en hoewel met onuitsprekelijke droefheid in haar hart, klaar om op te kijken en de problemen die voor haar lagen het hoofd te bieden, mocht een wending van het noodlot zich aandienen.’


Zusters Maricolen, Oostkamp, Detail, ‘’t Dankbare Oostcamp’, bloemzak Cascadia van Portland Milling Co., Portland, Oregon. Coll. HILA. Foto: auteur

Vier maanden later schreef Lou opnieuw aan Victor Horta.[19] ‘Wij hebben natuurlijk zulke gelukkige herinneringen aan België, hoewel we haar op haar droevigst zagen’:
she was so wonderfully brave and marvelously in every way, that we could not be but lost in admiration for her and her people.’


Want hoewel we haar op haar droevigst zagen, was ze zo wonderbaarlijk dapper en verbazingwekkend in ieder opzicht, dat we ons volledig hebben verloren in bewondering voor haar en haar volk.’


Lou Hoover wil een Vlaams interieur voor oorlogsherinneringen [20]
Een mooie illustratie hoe Lou Hoover zich hechtte aan het maken van ruimtelijke herinneringen aan België in de oorlog blijkt uit het vervolg van haar brief aan Victor Horta.

Voor haar nieuwe huis wil zij het liefst een kamer inrichten volledig in Belgische stijl. Dat zou het beste kunnen door oude, Vlaamse lambrizeringen met houtsnijwerk uit een of meer verwoeste huizen op de kop te tikken en te verschepen naar Californië. Er zou toch een passend Vlaams interieur voor haar beschikbaar moeten zijn?

‘And of course we have some very lovely Belgian things which have been given my husband as souvenirs of war days. My idea was to gather these all together in one room, and to have it decorated in purely Belgian style.
I could think of nothing better than some old Flemish panelling and carving. To me that would be lovely.
Would it be possible to find a room of appropriate decoration, which would be for sale? There must be a goodly number of old houses partly demolished by the war, where owners will wish to sell what is left, – and of them some one ought to be of suitable size and type for possible readjustment.

Ze zal in haar brief eraan toevoegen dat het wel binnen haar budget zal moeten passen.

Zusters Maricolen, Oostkamp, Detail, ‘’t Dankbare Oostcamp’, bloemzak Cascadia van Portland Milling Co., Portland, Oregon. Coll. HILA. Foto: auteur

Conclusie
Het verhaal van de Hoovers en de versierde meelzakken toont aan dat de meelzakken voor hen souvenirs van de oorlog in en bezetting van België waren, ze vormden symbolen van dankbaarheid. Ten behoeve van Hoover’s presidentschap verwerden de zakken zelfs statussymbolen van humanitaire hulp.

Het sociale leven van de zakken en de Hoovers in woorden en beelden bijeenbrengen voegt een dimensie toe.
Ik heb met de bronnen, gevonden tijdens mijn Amerikaanse Zakkenreis, een reconstructie kunnen maken, waaruit blijkt dat de Belgische bezittingen, waaronder een aantal versierde meelzakken, van de Hoovers bovenal artefacten waren, die een belichaming vormden van hun intense, menselijke ervaringen tijdens en na WO I.

 

NB. De honderden ‘kunstwerkjes’ zijn niet cadeau gedaan aan de Amerikaanse president-to-be, Herbert Hoover. Duizenden bedankjes, inclusief versierde meelzakken werden uit België ontvangen voor ‘Amerika’.

The Friends of Belgium, gevestigd in New York, sorteerde na de oorlog de duizenden Belgische bedankjes aan Amerika, die uit België kwamen. Een speciale collectie, inclusief vele versierde meelzakken, werd gestuurd naar de Hoover War Library, voorloper van de Hoover Institution (HILA). CRB Bulletin, 31 augustus 1925. Coll. HHPLM curator files

 

*) Lees ook het artikel:
Van Kempen, Annelien, Een Oostkamps borduurwerk gekoesterd door Amerika’s first lady. Oostkamp, Nieuwsbrief Heemkring Oostkamp, jrg 24, nr. 1, september 2023

Dank
– Dank aan Matt Schaeffer, archivaris van de Herbert Hoover Presidential Library and Museum, West Branch, Iowa. Matt schreef de Hoover Head “What You Learn After You Know it all is What Matters”, nadat we samen op 22 juni 2022 de tentoonstelling in het museum hadden bezocht. Vervolgens lichtte hij de brieven van Lou Henry Hoover aan Victor Horta, 1919/1920 uit de archieven. Hij realiseerde zich na al die jaren dat Lou Hoover de versierde meelzakken beslist niet op de eerste plaats heeft gezet bij de decoratieve inrichting van haar Stanford huis.
– Dank aan Hubert Bovens te Wilsele voor zijn opzoekingen van biografische gegevens en Jacques Laperre voor het leggen van contact met de heemkring Oostkamp.
– Dank aan Wim Deneweth, auteur van het boek Oostkamp en Hertsberge in de Eerste Wereldoorlog, Heemkring Oostkamp, 2017, voor zijn informatie over het geborduurde, zijden kussen van de gemeente Oostkamp.

 

[1] Montgomery, Marian Ann J., Cotton & Thrift. Feed Sacks and the Fabric of American Households. Lubbock, Texas: Museum of Texas Tech University, Texas Tech University Press, 2019

[2] HHPLM 31-Ihh-sub-b082-08 Belgian Flour Sacks undated letter, New York

[3] Brief Herbert Hoover, CRB Londen, aan William C. Edgar, Northwestern Miller, Minneapolis, Minn. 13 december 1915. HHPLM curator files

[4] HHPLM inventory nr 62.4.447. L’Indépendance Belge, parut en Angleterre, 22 augustus 1916

[5]
5a) HILA 62008 box 20.1.
Oostcamp (nu: Oostkamp) ligt in de provincie West-Vlaanderen, ten zuiden van Brugge. In WO I was dit ‘Etappengebiet’. Vanuit de Heemkring Oostkamp ontving ik van Wim Deneweth informatie over het geborduurde, zijden kussen. In de kroniek van Georges Claeys ‘Oostkamp onder de oorlog 1914-1918, (begin jaren ’70, eigen uitgave in beperkte oplage, gestencild) staat vermeld dat het kussenovertrek is geborduurd door de Zusters Maricolen, in opdracht van het gemeentebestuur. De Zusters Maricolen vroegen een bijdrage van 300 frank, de gemeenteraad keurde deze betaling goed.
(De Zusters Maricolen leven vandaag met 18 zusters in vier gemeenschappen in Brugge en omgeving.)

5b) Volgens een fotokopie in HHPLM-curator files zat in de vergulde kist een verklaring, op perkament geschreven, van 5 december 1918 volgens besluit van 18 november 1918 om Herbert Hoover, directeur van de Commission for Relief in Belgium, te verlenen ‘le droit de cité’ door Burgemeester en Schepenen van de stad Antwerpen. (‘Brief Burgemeester en Schepenen Antwerpen, 5 december 1918. ‘Document, on parchment in gilt wood box with embroidered satin pillow. Flour sack back – Oregon- embroidery Oostcamp. Handmade by City of Antwerp’.’)
De staf van HILA stuurde mij een foto toe van de vergulde kist. Deze blijkt een geschenk van de Stad Antwerpen aan Herbert Hoover, directeur van de Commission for Relief in Belgium.

Deze vergulde houtgesneden kist met inlays was een geschenk van de Stad Antwerpen aan Herbert Hoover, directeur CRB, 1918. Coll. en foto HILA

5c) Dare Stark McMullin (1896-1974). Dare Stark McMullin papers, HILA, Palo Alto, Ca.

[6] Brieven Lou Henry Hoover, Palo Alto, Ca. aan Victor Horta, Brussel, België, 13 december 1919 en 30 april 1920. HHPLM Lou Hoover Subject File box 145 Stanford house 1920

[7] ‘Friends of Belgium’ was een soort voortzetting van de CRB inzake de connecties tussen de VS en België. Of de Brooklyn Girl Scouts de bloemzak, beschilderd door Paul Jean Martel, nog bezitten heb ik niet kunnen achterhalen tot nu toe.

[8] The Brooklyn Daily Eagle, 21 juni 1924

[9] Statesman Journal (Salem, Oregon) 22 april 1928. Lou Henry Hoover is in Washington, ze wil ontkomen aan vragen over de kandidaatstelling voor het presidentschap van haar man, dus stelt ze voor om de werkkamer van Herbert Hoover te gaan bekijken en ‘het unieke geschenk van België’ en laat dit over aan een assisterende vriendin.

[10] HHPLM 65.27.13. Pierre Beeckmans, Antwerpen, brief 22 februari 1938. HHPLM curator files.

Brief van Pierre Beeckmans aan Herbert Hoover, 22 februari 1938. HHPLM curator files.
Brief van Herbert Hoover aan Pierre Beeckmans, 23 februari 1938. HHPLM curator’s files.

[10a] Saerens, Lieven, HET ARCHIEF PIERRE BEECKMANS, een nieuw licht op de Joodse gemaanschap en de Jodenvervolging in België. SOMA Berichtenblad 40 – Juni 2007, p. 26-31.

[11] HILA Alice Gugenheim Papers coll. nr. 61012.
HHPLM 31-1919-66. Postkaart Madame Raphaël Gugenheim, Brussel, aan Monsieur le Président Hoover, vermoedelijk 1938.
De Amerikaanse Ambassade in Brussel was in 1938 gevestigd Rue de la Science 33 (niet 38).
Alice Aaron (ºToul, Meurthe-et-Moselle, Lorraine, F. 29-02-1872 +Parijs, 25-03-1955) trouwde in maart 1893 in Toul, Frankrijk, met Raphaël Gugenheim (ºKolbsheim, Bas Rhin, Alsace, F. 09-03-1863 +1946). Ze woonden vanaf 1938 rue Antoine Bréart 135, Bruxelles.

[12] Foto HHPLM 1941-68A [Allan Hoover 1980]

[13] HHPLM inv. Nr. 65.2.3. Foto Drucker – Hilbert Co., Inc. New York, 4393#10. HILA Herbert Hoover Subject Collection 62008 envelope BBB

[14] Durlap, Annette B., A Woman of Adventure. The Life and Times of First Lady Lou Henry Hoover’. Potomac Books, 2022, p.74

[15] Telegram Herbert Hoover aan Lou Hoover, 18 november 1914. HHPLM Lou Henry Hoover Papers, box 082

[16] Durlap, p. 76

[17] Womanhood pays tribute to Bates New York Tribune 1915 06 11. HHPLM: BAEF: CRB London Office News Cuttings, 1915 May-August (Box 24)

[18] Lou Henry Hoover, VS, aan Victor Horta, Brussel, 13 december 1919. HHPLM Lou Hoover Subject File box 145 Stanford house 1920

[19] Lou Henry Hoover, VS, aan Victor Horta, Brussel, 30 april 1920. HHPLM Lou Hoover Subject File box 145 Stanford house 1920.
Ik weet niet of en hoe de plannen van Lou Hoover gerealiseerd zijn.

[20] Saunders, Nicholas J., Culture, conflict and materiality: the social lives of Great War objects.

Trench art and the decorated flour sacks

My previous blog about the German occupiers and the Belgian Relief flour sacks generated several responses that made me reflect on my findings. In particular, this response from Nick Saunders: “Fantastic example of trench art, at the other extreme from the shell cases, but still full of conflict resonance”!? [1]

Far from trench art
Wow, including the decorated flour sacks from WWI within the category of “trench art”? That felt strange… So far, I have followed my own path with the research into the decorated flour sacks. I spontaneously listed seven reasons why the flour sacks do not belong to trench art.

1 Death and destruction
The word “trench art” did not appeal to me. Simply because the colorful, carefully embroidered, delicate textiles that have been preserved did not have to be dragged through the mud of the trenches a hundred years later, let alone the mire of the earth that had been stained red by the blood of the hundreds of thousands of young men who died on the battlefields.

Edouard Verschaffelt, “Pour l’Absent” (For the Absent, The prayer of two Belgian women), flour sack Lake of the Woods Milling Co., Keewatin, Canada, 1915. Moulckers Collection, St. Edwards University

2 Girls and women
What had been their role? Women were nurses at the war front, they cared for wounded soldiers, assisted them in their dying days. In Great Britain, women in the munitions factories took over the tasks from men who had left for the front.
The decorated flour sacks formed the other extreme. Their hidden story was revealed; finally, the contribution of hundreds of Belgian girls and women emerged, their works as part of a charitable effort under the German occupation.
I wanted their stories to stand on their own and not be grounded in the horrors of military conflict.

3 Well-to-do bourgeoisie
Ladies of good standing and nuns in convents and parishes organized charitable works. They propagated gratitude, expressed in many words in Flemish, French and English. Under their leadership, industrious girls and young ladies from the well-to-do bourgeoisie made a hype out of the decorated flour sacks in 1915; after that it was over (quite suddenly).

4 Royal lace, folksy sacks
Attempting to associate between the decorated flour sacks with the “war lace”, coming from their backgrounds in textile material and production period, was seen to be impertinent. Historically, Belgian lace has centuries-old traditions, it was intended for queens and kings, the rich and powerful of the earth. War lace and the thousands of Belgian lacemakers had patron saints in the highest Western European, aristocratic and American circles.
In contrast, sacks belonged to the people, to bakers and millers, to industry.

Remainder of flour in a flour sack, 1915. Coll. MVW Liège

5 Marginal
Moreover, the story was about sacks, a marginalized piece of cloth, associated with poverty when reused, after all, in the industrialized Western world it was only intended for temporary use as packaging for the storage and transport of food, after which it could be discarded or if necessary reused

6 Art?

Flour sack A.B.C., embroidered, “God Loone America” (God Bless America). Coll. HHPLM 62.4.401

Charitably, it could be said that the decorated flour sacks were works of art, but in reality this notion could not be sustained. The makers showed goodwill, expressed their feelings in a way that their work is best classified as folk art.

7 Art!
Well-known Belgian artists have painted the flour sacks in a communal expression of gratitude to the suppliers of the food relief. However, the “real” art went as unnoticed as the embroideries. Only once did the German occupier censor exhibited sacks.
In 1919 the artists’ association held a sale of the painted sacks with the announcement “strictly speaking not an art exhibition”, “these are far from masterpieces”; they were sold for unit prices. [2]
Besides, serious art history seems to prefer to skip the years 1914-1918 in general.

Seven reasons to create my own path with my research, which allowed me – without delving into the subject – to stay away from the term “trench art”.

Feed back
Now that my research and the presentation of the results are generating reactions and positive feedback, it dawns on me that the meaning of my stories about the decorated flour sacks naturally resonates with the stories and field of activity of others.

Nicholas J. Saunders is the founder of the contemporary vision on trench art. He saw the resonance of the conflict in my blog about the German occupier and the flour sacks, he recognized the flour sacks as trench art, as part of the material culture. To make it clear to me what he meant, he sent me four of his articles to read.
At first reading I at once understood what Saunders recognized in the sack stories. The articles opened my eyes: the knowledge of the decorated flour sacks will deepen by exploring the interfaces they have with trench art and their place in material culture, as described by him.
To me it feels like a paradigm shift, it demands that I take a different position when considering the flour sacks.
That’s quite a job, which I decided to tackle while blogging. It allows others to share in the process. Hence this blog.

‘Trench Art and the Great War Recycled’
In 2000, Saunders formulated as the definition of trench art: “Any item made by soldiers, prisoners of war, and civilians, from war matériel directly, or any other material, as long as it and they are associated temporally and/or spatially with armed conflict or its consequences.” [3]

Belgian young women in Mons collect money for “Malette du Prisonnier”, Belgian prisoners of war in Germany. Photo: coll. MVW, Liège

This definition certainly applies to the flour sacks, as they are “items made by civilians directly from material associated in time and place with the consequences of armed conflict”.

Trench art is war art, sensory and tactile, it evokes memories,” said Saunders.
That fits seamlessly with my adage: “Sacks are full of memories. Each sack cherishes a precious and fragile story.”

Are the sacks trench art?
Let me reconsider my seven reasons for forging my own path and keeping my distance from the concept of trench art, in a first attempt to bring the decorated flour sacks under this heading.

“Valiant Hero Die Comforted! America Cares for Spouse and Offspring”. Oppuurs, 1916, embroidered, lace, flour sack without origin indication. Belgian private coll.

1 Death and destruction
One flour sack immediately came into my mind’s eye: “De Koene Held” (The Valiant Hero), 1914-1916.
Previously I blogged about the sack decoration in amazement.
“It is a Belgian war souvenir with comforting words and images for men who threatened to lose their lives on the battlefield, while they worried whether their wives and children would be cared for. The answer was yes, America takes care of women and children. In a way the text seemed naive to me, I would not embroider this if I had, as a married woman, a husband or son, fighting in the trenches, let alone, as a girl in school with a father or brother on the battlefield. The only way I could imagine it was that this cloth had been embroidered by nuns in a convent, skilled embroiderers and bringers of care and comforting, edifying words.”

An alienating embroidery, it is uncomfortable, evoking a feeling of disbelief.
Saunders denominates this as the power of trench art: the embroidery contains tension, capturing the paradox of war – it destroys and creates at the same time.

2 Girls and women
Some of the decorated flour sacks bear characteristics of the identity of the maker, her name, her school, her town or village, the craft group. The sacks and decorations can be traced, the objects can be personalized. Families have kept sacks as war souvenirs, as memories of the maker. They live on through the stories.

Flour sack Sperry Mills American Indian, embroidered, 1915-11-9, belonged to nurse Emilie Gerard. Photo: Europeana Collections

The story of a nurse and the embroidered flour sack (1915-11-9) that she kept, comes together in the life of Emilie Gerard, it is similarly uncomfortable.

Emilie Gerard was a nurse, she worked for Dr. Delporte. Emilie is sitting, left, 1914. Photo: Europeana Collections

“A flour sack from California belonged to grandmother, Emilie Gerard. It is not known who embroidered the sack. Emilie was a nurse during World War I. She lived in Brussels. She gave birth to her baby in Antwerp, but the son was placed elsewhere after three days. The father of the son has always remained unknown. She never revealed the father’s identity. Her son has often asked who he was. It was a great disgrace at the time, which Emilie suffered greatly from. Emilie Gerard has worked for Dr. Delporte.” [4]

3 Well-to-do bourgeoisie
The creative reuse of the empty flour sacks was conceived by institutions, schools, parishes, women’s organizations, sewing workshops and committees, it was institutionalized within the existing social organizations and networks of the well-to-do bourgeoisie. In particular higher-class women were active in charitable work.

Anna Osterrieth, née Lippens, Antwerp, flour sack American Commission. Coll. HILA 62008 box 11.2

They considered it their moral duty to employ girls and young women from the lower classes.
It was our duty to encourage the young girls to come and work in our workshop, because we are sure to keep them there in a moral and happy atmosphere, saving them from the dangers of the street, because we allow these who live alone to save light and fire and because we are confident our workshop is more to them than the daily bread earning.” [5]

For their own class-based morality, the driving force was as well to enthuse young women about sack decorating “since the holidays this year will be completely stripped of their attractive country residences and will therefore provide most of them with free hours, which they could certainly not use for any nobler purpose.[6]

The Belgian ladies were very well aware that the flour that arrived in occupied Belgium had been sent thanks to appeals to and donations by their female counterparts in American society. However, those donations were short-lived – four to six weeks in November/December 1914 at the most, after which the enthusiasm cooled down. [7]

The reuse of flour sacks by the Belgian girls took longer, a year was spent decorating the flour sacks, exhibitions were organized, and raffles were held. At the beginning of 1916 the enthusiasm waned, other impulses were needed to raise money for charity.
By the middle of 1915, the organization of international food supply to the population of occupied Belgium functioned on a large scale and was commercially viable. For the Commission for Relief in Belgium and the Comité National de Secours et d’Alimentation grain transports and transshipments via elevators had been the industrial approach from the beginning. Charity was part of marketing and propaganda; it was just no longer materially visible.

4 Folk sacks
Sacks or bags represented business. They were functional, used by farmers, millers and bread bakers. Food production was industrialized to feed the growing population, workers in factories, in urban environments.

Bag Factory Trio, Stockton. Photo in: The Sperry Family, October 1918, p. 17. Coll. E. McMillan

The size of a bag made it functional for individual handling by the artisan baker, but bags in 1914 were industrial products, produced by the thousands.
Large American and Canadian mills supplied the bulk of the flour to occupied Belgium. They had a ‘Bag Department’. Other mills bought their bags from bag factories, Bemis Bag Company was a leading supplier.

If bags were deployed for local use, they remained the property of the mill, the bags were cleaned, reused and administratively the mill used a deposit system.
American food supplies went overseas, so the flour was packaged for export, printed with millers’ logos and names. The sacks had to be strong enough to withstand transport in trains, ocean liners, barges, carts and transshipment in ports.

Flour sack Sperry Mills-American Indian-California in original condition (recto). Stamp Mons, Hainaut. Coll. IFFM

The printing provided the sender with an identity, confirmed his or her charitable works. However, the millers were not unfamiliar with direct or derived commercial interest in the name on the bags. The Sperry Flour Co. designed a special brand and logo to print on the cotton sacks: “We are putting out an especial brand. Our factory is working on the sacks which bear an Indian head imprint with the word “California” across the front.” The flour sack is printed in the Belgian colors black, yellow and red.

One of the bakery windows decorated with flour sacks. Photo: L’ Actualité Illustrée, March 27, 1915

Once in Belgium, they became the property of the bakeries, the companies that bought the flour, including the sacks. But then what? Where did the sacks go then? The bakers who wanted to get rid of the sacks sought financial gain and found willing customers in Belgian souvenir hunters, among other things.

5 Marginal
The American relief workers showed great opportunism regarding the flour sack reuse. That can feel alienating.
In November 1914 they chose American cotton as the packaging for the flour, so that the cloth of the solid cotton sacks could be reused for undergarments and home textiles. They positioned their choice for their American audience as a win-win situation: they donated food and clothing.
Instructions were issued at the same time for packing the flour. These stipulated that a strong forty-nine-pound cotton sack be used…. Most important, after the flour was eaten, the empty cotton sack could be used by the housewife for an undergarment, the package thus providing both food and clothing.” [8]

Group photo with Jeanne Caterine Charleer. Children in clothing made from “American Commission” flour sacks. The photo is a family heirloom. Photo: Europeana Collections

The suggestion has been followed in Belgium. In Heverlee, for example, 80 children, mostly girls from about 4 to 6 years old, had their picture taken, dressed in flour sack dresses with the “American Commission” logo. [9]

One year later, money was needed for clothing and the American relief workers changed their strategy. The Belgian re-use of sacks was marginalized, it was precisely the argument to show the American public how bad it was seeing as the Belgians could not even procure children’s clothing.
P. H. Chadbourn brought Belgian gifts to U.S. President Wilson in Washington, including decorated flour sacks. Acting on behalf of the Commission for Relief in Belgium (CRB), Chadbourn used the publicity he received to call on Americans to donate money for clothing for the Belgians.
Chadbourn said that many Belgian children wore no shirts other than those made from flour sacks with holes cut for the head and arms. There was therefore the greatest need for clothing!
Mr. Chadbourn told the President clothing was now the greatest need of the Belgians. He described how flour bags, with holes cut for the head and arms, were being used as shirts by many children”. [10]

Orlando Evening Star, April 27, 1916

The CRB provided the newspapers with a press release, along with a photo of a girl in a flour sack dress, to underline the statement.

6 Art?
Is trench art art, as the word says? Art historians generally reject this, as trench art fails to conform to aesthetic principles. They group it under the heading of primitive art or folk art. Another approach to art emphasizes the function-oriented nature, in combination with the social component that connects the creator of the object. [11]

Orphanage of St. Joseph, Sisters of Providence, Hoesselt, Flour sack Dement Bros Co., Walla Walla, Washington, 1915. Coll HHPLM 62.4.329

Girls’ schools’ students in Brussels decorated flour sacks in class. Young women in Antwerp were invited in groups to decorate flour sacks. “The most special aim is to make use of the American Flour Sack, thus immediately becoming a memorial and an object of art. Experience has proven that it lends itself to the most artful arrangements …
It would, however, be desirable that every performance should include a reflection on the circumstances of the times.”
[12]

Nassogne, Luxembourg province, flour sack “High Loaf”, The Dowd Milling Co., Pakenham, Ont., Canada, drawing, embroidery, 1915. Coll. HHPLM 62.4.404

The creativity shown by children to express the conditions of 1915 in the purest form often gives me the feeling of holding a “work of art” when studying the flour sacks.

Josue Dupon, Detail American Commission flour sack, Belgian lion with a steaming food bowl. Coll. and photo: National WWI Museum Kansas City Missouri.

7 Art!
The painting of the flour sacks was a fundraiser held by the Belgian artists’ associations to raise money for those artists and their families who desperately needed support because of the occupation and war conditions.

Georges Vanzevenberghen, silhouette standing on Belgian flag. Moulckers collection St. Edwards University, Austin, TX. Photo: Linzee Kull McCray

On the sacks they have decorated, references to the circumstances of 1915 are diverse, often food related. The academically trained painters did not yet seem to be fully aware of their misery, or at least in June 1915 they painted the picture of a better time that now lay behind them. With lovely images they “marketed” their country to the Americans for whom the sacks were intended as a sign of gratitude. They reprinted their own popular works, previously made on paper, on flour sacks. Also, they literally copied the photos of (American) war photographers in paint.
In that sense their work seemed easy, barely innovative or original. Although this conclusion also evokes some discomfort. Unless the artists really felt the threatening power and censorship of the German occupier and kept their paintings rather superficial.

Anderlecht, Bruxelles, 1915, American Commission flour sack, embroidery. Coll. HHPLM 62.4.30

Conclusion
That concludes my ideas so far about where the decorated flour sacks touch on the definition of trench art and can be placed in material culture. The paradigm shift offers me a guideline.

The definition of trench art explicates the association with armed conflict. For me it was obvious that the flour sacks were decorated during war and occupation, that was self-evident and did not have to be explicitly mentioned.

The suggestion to start from the consideration of flour sacks and their decorations from the perspective of the tension of the conflict, to examine their makers from the perspective of discomfort, to see the paradox imprisoned in the objects, can offer me additional focus.

In any case, these sacks, these colorful, carefully embroidered and painted textiles are associated with death, loss and mourning; with the mud of the trenches and the mire of the earth stained red by the blood of the hundreds of thousands of young men who died on the battlefields.

Sacks are full of memories. Each sack cherishes a precious and fragile story.


Continued July 21, 2024
Recycled flour sacks from WWI – a Belgian field of tension
In my blog “Recyclede meelzakken in WO I – het Belgische spanningsveld” (Recycled flour sacks in WWI – a Belgian field of tension) I further elaborate my vision on “trench art and the decorated flour sacks”.
The blog is written in Dutch. For English, French, Italian or Spanish, please use the orange “Translate” button, bottom left on the page.


Thanks to
– Nicholas J. Saunders for his intervention and the wealth of articles he sent me.

– Georgina Kuipers for her attentive corrections to the English translations of my blogs.


Footnotes

[1] Comment Nick Saunders to my post of June 16, 2023, Lizerne Trench Art Facebook group

[2]  L’Indépendance Belge, April 21, 1919, La Libre Belgique, May 3, 1919 / La Nation Belge, May 5, 1919

[3] Saunders, Nicholas J., Bodies of Metal, Shells of Memory: ‘Trench Art’, and the Great War Re-cycled. SAGE Publications, Journal of Material Culture, 2000; 5; 43-67.

[4] Europeana Collections

[5] Letter from Anna Osterrieth-Lippens to Edward Hunt, Antwerp, August 17, 1915. HILA CRB records 22003, box 324.2

[6] Letter Antwerp Committee for Aid to families ravaged by the war – Middenkomiteit, Antwerp, July 22, 1915. FelixArchief

[7] Letters American Belgian Relief committees to Lindon W. Bates, CRB New York office, December 1914, coll. HILA

[8]The Millers’ Belgian Relief Movement 1914-15 conducted by The Northwestern Miller. Final Report of its director William C. Edgar, Editor of the Northwestern Miller, MCMXV

[9] Europeana Collections

[10] St. Joseph News Press (St. Joseph, Missouri), January 19, 1916

[11] Nicholas J. Saunders ‘Trench art: Objects and people in conflict’. War & Art: A visual history of modern conflict. Ed. Joanna Bourke, 2017

[12] Letter Antwerp Committee for Aid to families ravaged by the war – Middenkomiteit, Antwerp, July 22, 1915. FelixArchief

Trench Art en de versierde meelzakken

Mijn vorige blog over de Duitse bezetters en de Amerikaanse meelzakken leverde verscheidene reacties op die me tot nadenken hebben gestemd. Met name deze reactie van Nick Saunders:
Fantastic example of trench art, at the other extreme from the shell cases, but still full of conflict resonance!” (‘Fantastisch voorbeeld van loopgraafkunst, aan het andere uiterste van de granaathulzen, maar toch vol ‘weerklank van strijd’!)?[1]

Verre van trench art
Amai, de versierde meelzakken van WO I onder de noemer ‘trench art’ brengen? Dat voelde raar… Tot nog toe ben ik mijn eigen weg gegaan met het onderzoek naar de versierde meelzakken.  Zeven redenen noemde ik spontaan achter elkaar op.

1 Dood en verderf
Het woord ’trench art’, loopgravenkunst, zinde mij niet. Simpelweg omdat het kleurrijke, met zorg geborduurde, delicate textiel dat bewaard is gebleven, niet honderd jaar na dato alsnog door de modder van de loopgraven moest worden gehaald, laat staan door het slijk van de aarde dat rood gekleurd was door het bloed van de honderdduizenden jonge mannen die stierven op de slagvelden.

Edouard Verschaffelt, ‘Pour l’Absent’ (‘Voor de Afwezigen’, twee biddende vrouwen), beschilderde bloemzak Lake of the Woods Milling Co., Keewatin, Canada, 1915. Moulckers Collection, St. Edwards University

2 Meisjes en vrouwen
Wat was hun rol? Vrouwen aan het front waren verpleegster, zij verzorgden gewonde soldaten, stonden hen bij in de stervensfase. In Engeland namen vrouwen in de munitiefabrieken de taak over van naar het front vertrokken mannen.
De versierde meelzakken waren het andere uiterste. Hun verborgen verhaal openbaarde zich en eindelijk kwam de bijdrage tevoorschijn van honderden Belgische meisjes en vrouwen, haar werken voor het goede doel onder de Duitse bezetting.
Ik wilde dat hun verhalen op zichzelf zouden staan en niet gegrond zouden worden in de horrors van het militaire conflict.

3 Gegoede burgerij
Dames van goede stand, religieuzen in kloosters en parochies, organiseerden liefdadige werken. Zij propageerden vanuit patriottisme dankbaarheid, in velerlei woorden in Vlaams, Frans en Engels uitgedrukt. Onder hun leiding maakten vlijtige meisjes en jonge dames uit de gegoede burgerij in 1915 een hype van de versierde meelzakken, daarna was het voorbij.

4 Koninklijk kant, volkse zakken
Een poging om vanuit de textiele materie en de productie-periode een associatie te maken tussen de versierde meelzakken en ‘oorlogskant’ bleek een gotspe. Belgisch kant heeft historisch een eeuwenlange traditie, het was bestemd voor koninginnen en koningen, de rijken en machtigen der aarde. Oorlogskant en de duizenden Belgische kantwerksters hadden beschermheiligen in de hoogste West-Europese, adellijke, en Amerikaanse kringen.
Zakken waren van het volk, van broodbakkers en maalderijen, de industrie.

Resten bloem in een meelzak, 1915. Coll. MVW Luik

5 Marginaal
Bovendien, het verhaal ging over zakken, een gemarginaliseerd stuk stof, bij hergebruik geassocieerd met armoede, immers, het was in de geïndustrialiseerde Westerse wereld slechts bestemd voor tijdelijk gebruik als verpakking voor het bewaren en vervoer van voedsel, waarna het kon worden afgedankt of desnoods hergebruikt.

Bloemzak A.B.C., geborduurd, ‘God Loone Amerika’. Coll. HHPLM 62.4.401

6 Kunst?
Dat de versierde bloemzakken kunstwerken waren, was in enthousiasme wel te zeggen, maar in realiteit niet vol te houden. De maaksters getuigden van goede wil, gaven uitdrukking aan hun gemoed op een manier dat hun werk op zijn best te vatten is onder volkskunst.

7 Kunst!
Belgische kunstenaars van naam beschilderden vanuit vaderlandse plicht de meelzakken in een gemeenschappelijke dankbetuiging aan de brengers van de voedselbevoorrading. De werkelijke kunst bleef echter net zo onopgemerkt als de borduurwerken. Eenmaal censureerde de Duitse bezetter tentoongestelde zakken. In 1919 hield de kunstenaarsvereniging uitverkoop van de beschilderde zakken met de aankondiging ‘strikt genomen geen kunsttentoonstelling’, ‘dit zijn geen meesterwerken’; ze gingen voor een eenheidsprijs weg.[2]
De serieuze kunstgeschiedenis slaat überhaupt de jaren ’14-’18 bij voorkeur over.

Zeven redenen om mijn eigen weg te gaan met mijn onderzoek, dus ook -zonder me er verder in te verdiepen- weg te blijven van de noemer ‘trench art’.

Feed back
Nu mijn onderzoekswerk en de presentaties van de resultaten reacties en positieve feedback opleveren, begint het me te dagen dat de betekenis van mijn verhalen over de versierde meelzakken uiteraard resoneren op de verhalen en het werkterrein van anderen.

Nicholas J. Saunders is grondlegger van de hedendaagse visie op trench art. Hij hoorde in mijn blog over de Duitse bezetter en de meelzakken de weerklank van het conflict, hij herkende de meelzakken als trench art, deel uitmakend van de materiële cultuur. Om mij duidelijk te maken wat hij ermee bedoelde stuurde hij me inmiddels vier van zijn artikelen ter lezing op.

Bij eerste lezing al begreep ik wat hij herkende in de zakkenverhalen. Saunders opende mijn ogen: de kennis van de versierde meelzakken zal zich verdiepen door te onderzoeken welke raakvlakken er zijn met trench art en hun plaats in materiële cultuur, zoals door hem beschreven.

Voor mij voelt het als een paradigma-verschuiving, het vraagt een andere positie in te nemen bij beschouwing van de meelzakken.
Dat is een fors karwei dat ik voor mezelf het beste al bloggend aan kan gaan. Het stelt anderen in staat te delen in het proces. Vandaar dit blog, gepubliceerd in juni 2023.
In juli 2024 publiceerde ik een tweede blog: ‘Recyclede meelzakken in WO I – het Belgische spanningsveld’.

‘Trench Art and the Great War Recycled’
Saunders formuleerde in 2000 als definitie van trench art: ‘Any item made by soldiers, prisoners of war, and civilians, from war matériel directly, or any other material, as long as it and they are associated temporally and/or spatially with armed conflict or its consequences.’ [3]
(Elk item gemaakt door soldaten, krijgsgevangenen en burgers, rechtstreeks uit oorlogsmaterieel, of enig ander materiaal, zolang het en zij tijdelijk en/of ruimtelijk worden geassocieerd met gewapend conflict of de gevolgen ervan’).

Belgische jonge vrouwen in Bergen zamelen geld in voor ‘Malette du Prisonnier’, Belgische krijgsgevangenen in Duitsland. Foto: coll. Musée de la Vie wallonne

Deze definitie is beslist toepasbaar op de meelzakken, want het zijn “items gemaakt door burgers, rechtstreeks uit materiaal dat in tijd en plaats wordt geassocieerd met de gevolgen van gewapend conflict”.

Trench art is oorlogskunst, zintuiglijk en tactiel, het roept herinneringen op’, volgens Saunders.
Dat past naadloos op mijn adagium: ‘Zakken zijn vol herinneringen. Iedere zak koestert een kostbaar en kwetsbaar verhaal’.

Is het trench art?
Laat ik mijn zeven redenen om mijn eigen weg te gaan en afstand te houden tot het begrip trench art opnieuw ter hand nemen, in een eerste poging om de versierde meelzakken dit keer wel onder deze noemer te brengen.

Koene Held Sterf Getroost! Amerika Zorgt voor Gade en Kroost. Oppuurs, 1916, geborduurd, kant; zonder herkomst aanduiding. Belgische part. collectie.

1 Dood en verderf
Eén meelzak verscheen direct op mijn netvlies: ‘De Koene Held’, 1914-1916
Ik schreef erover in verwondering.
‘Het is een Belgisch oorlogssouvenir met troostrijk woord en beeld voor mannen die dreigden hun leven op het slagveld te verliezen, terwijl zij zich bekommerden of hun vrouwen en kinderen wel verzorgd achter zouden blijven. Het antwoord was ja, Amerika zorgt voor vrouw en kinderen. Op een manier komt het mij naïef over, als getrouwde vrouw met een man of zoon, vechtend in de loopgraven, zou ik dit niet borduren, evenmin als meisje op school met een vader of broer op het slagveld. De enige voorstelling, die ik mij kon maken, is dat dit doek geborduurd is door religieuzen in een klooster, vaardige borduursters en brengers van zorg en troostende, stichtelijke woorden.’

Een vervreemdend borduurwerk, het schuurt, is ongemakkelijk, roept een gevoel van ongeloof op. Saunders noemt dat de kracht van trench art: het borduurwerk bergt spanning in zich, vangt de paradox van oorlog – het vernietigt en creëert tegelijk.

2 Meisjes en vrouwen
Een deel van de versierde meelzakken draagt kenmerken van de identiteit van de maakster, haar naam, haar school, haar stad of dorp, de handwerkgroep. De zakken en versieringen zijn te herleiden, de objecten te personaliseren. Families hebben zakken bewaard als souvenirs van de oorlog, als herinneringen aan de maakster. Zij blijven leven door de verhalen.

De bloemzak Sperry Mills American Indian, geborduurd, 9-11-1915 was van de verpleegster Emilie Gerard. Foto: Europeana Collections

Het verhaal van een verpleegster en de geborduurde meelzak (9-11-1915) die zij bewaarde, komt samen in het leven van Emilie Gerard, het schuurt, is ongemakkelijk.

Emilie Gerard was verpleegster, ze heeft gewerkt voor dr. Delporte. Emilie zittend, links, 1914. Foto: Europeana Collections

Een bloemzak uit California was eigendom van grootmoeder, Emilie Gerard. Wie de zak borduurde is niet bekend. Emilie was verpleegster tijdens Wereldoorlog I. Zij woonde in Brussel. Zij is van haar kindje bevallen in Antwerpen maar het zoontje werd na drie dagen geplaatst. De vader van het zoontje is altijd onbekend gebleven. Zij heeft nooit de identiteit van de vader prijsgegeven. Haar zoon heeft er wel dikwijls naar gevraagd. Het was destijds een grote schande waar Emilie erg onder geleden heeft. Emilie Gerard heeft bij Dr. Delporte gewerkt als verpleegster.’ [4]

3 Gegoede burgerij
Het creatief hergebruik van de lege meelzakken is opgevat door instituten, scholen, parochies, vrouwenorganisaties, naaiateliers en komiteiten, het was geïnstitutionaliseerd binnen de bestaande sociale organisaties en netwerken van de gegoede burgerij. Vooral vrouwen uit de hogere kringen waren actief in het werk bestemd voor liefdadigheid.

Anna Osterrieth, née Lippens, Antwerpen, bloemzak American Commission. Coll. HILA 62008 box 11.2

Zij achtten het hun morele plicht om meisjes en jonge vrouwen uit lagere standen aan het werk te zetten.
It was our duty to encourage the young girls to come and work in our workshop, because we are sure to keep them there in a moral and happy atmosphere, saving them from the dangers of the street, because we allow these who live alone to save light and fire and because we are confident our workshop is more to them than the daily bread earning.” [5]

Ook voor de eigen stand was de moraliteit de drijfveer om het zakken versieren te enthousiasmeren ‘daar de vacantiën dit jaar gansch van hun aantrekkelijk buitenverblijf zullen ontdaan zijn, en dus aan de meeste onder hen vrije uren zullen bezorgen, welke ze voorzeker tot geen edeler doel konden gebruiken.’[6]

De dames waren ermee bekend dat het in België gearriveerde meel in zakken, was toegestuurd dankzij giften en inzamelingen door hun vrouwelijke evenknieën in de Amerikaanse samenleving. Die inzamelingen waren kortstondig – vier weken in november/december 1914, daarna bekoelde het enthousiasme.[7]
Het hergebruik van meelzakken door de Belgische meisjes duurde langer, een jaar is gewerkt aan versiering van meelzakken, zijn tentoonstellingen georganiseerd en tombola’s gehouden. Sinds juni 1915 was door de bureaucratische houding van NKHV’s Comité de Vente des Sacs d’Amérique de spontaniteit van het versieren van de bloemzakken volledig de kop ingedrukt.
Begin 1916 was het enthousiasme weg, om geld in te zamelen voor liefdadigheid waren nieuwe impulsen nodig.

De organisatie van de internationale hulp aan de bevolking in bezet België stond halverwege 1915 grootscheeps en bedrijfsmatig op poten. Graantransporten met overslag via elevatoren waren de industriële aanpak. Liefdadigheid maakte deel uit van marketing en propaganda, was niet langer materieel zichtbaar.

 4 Volkse zakken
Zakken representeerden business. Ze waren functioneel, in gebruik van boeren, maalderijen en broodbakkers. De voedselproductie was geïndustrialiseerd om de groeiende bevolking, werknemers in fabrieken, in stedelijke omgevingen, te voeden.

‘Bag Factory Trio’ (het trio van de zakken fabriek), Stockton. Foto in: The Sperry Family, October 1918, p. 17. Coll. E. McMillan

De afmeting van een zak maakte deze functioneel voor individuele handling door de ambachtelijke bakker, maar zakken waren in 1914 industriële producten, die bij duizenden tegelijk werden geproduceerd.
Grote Amerikaanse en Canadese maalderijen hebben de bulk van het meel aan bezet België geleverd. Zij beschikten over een ‘Bag Department’. Andere maalderijen kochten hun zakken in bij zakkenfabrieken, Bemis Bag Company was een vooraanstaand leverancier.

Als zakken voor lokaal gebruik werden ingezet bleven ze eigendom van de maalderij, werden de zakken gekuist, hergebruikt en administratief hanteerde de maalderij een statiegeldsysteem.
De Amerikaanse voedselhulp ging overzee, dus kreeg het meel een exportverpakking, bedrukt met logo’s en namen van de maalderijen. De zakken moesten stevig genoeg zijn om het transport in treinen, oceaanstomers, binnenvaartschepen, wagens en karren en de overslag in havens goed te doorstaan.

Bloemzak Sperry Mills-American Indian-California in originele staat (recto). Stempel Mons, Hainaut. Coll. IFFM

De bedrukking gaf identiteit aan de afzender, bevestigde zijn of haar liefdadige werken. Direct of afgeleid commercieel belang was de maalderijen echter niet vreemd bij de naamsvermelding op de zakken. De Sperry Flour Co. ontwierp een speciaal merk en logo om op de katoenen zakken te drukken: We are putting out an especial brand. Our factory is working on the sacks which bear an Indian head imprint with the word “California” across the front.” De meelzak is bedrukt in de Belgische kleuren zwart, geel en rood.

Eén van de bakkerij-etalages gesierd met meelzakken. Afb. L’ Actualité Illustrée 27 maart 1915

Eenmaal in België werden ze eigendom van de bakkerijen, de bedrijven die meel kochten inclusief de zakken. Maar ja, wat toen? Waarnaartoe met de zakken? De bakkers die zich wilden ontdoen van de zakken zochten geldelijk gewin en vonden onder meer willige klanten in Belgische souvenirjagers.

 5 Marginaal
De Amerikaanse hulpverleners getuigden bij het hergebruik van de meelzakken van groot opportunisme. Dat is bevreemdend.
In november 1914 kozen zij hun Amerikaanse katoen als verpakking voor het meel, zodat de degelijke katoenen zakken konden worden hergebruikt voor onderkleding en huishoudtextiel. Ze positioneerden hun keuze voor hun Amerikaanse publiek als win-win situatie: ze schonken voedsel en kleding.
‘Instructions were issued at the same time for packing the flour. These stipulated that a strong forty-nine-pound cotton sack be used…. Most important, after the flour was eaten, the empty cotton sack could be used by the housewife for an undergarment, the package thus providing both food and clothing.’[8]

Groepsfoto met Jeanne Caterine Charleer  Kinderen in kledij van zakken ‘American Commission’. De foto is een familiestuk. Jeanne Caterine Charleer was de moeder van Robert Bruyninckx. Foto: Europeana Collections

In België is de suggestie opgevolgd. Bijvoorbeeld in Heverlee gingen 80 kinderen, meest meisjes van ongeveer 4 tot 6 jaar oud, op de foto, gekleed in jurkjes van meelzakken met het logo ‘American Commission’.[9]

Eén jaar later was er geld nodig voor kleding en gooiden de Amerikaanse hulpverleners hun strategie om. Het Belgische hergebruik van zakken werd gemarginaliseerd, het was juist het argument om te tonen aan het Amerikaanse publiek hoe slecht het gesteld was met de kleding van Belgische kinderen.
P. H. Chadbourn bracht de Amerikaanse president Wilson in Washington Belgische geschenken, waaronder versierde meelzakken. Chadbourn handelde in opdracht van de Commission for Relief in Belgium (CRB) en gebruikte de publiciteit die hij kreeg om Amerikanen op te roepen geld te schenken voor kleding voor de Belgen.
Chadbourn vertelde dat veel Belgische kinderen geen andere hemden droegen dan die gemaakt van meelzakken waarin gaten voor hoofd en armen waren geknipt. Er was dan ook de grootste behoefte aan kleding!
‘Mr. Chadbourn told the President clothing was now the greatest need of the Belgians. He described how flour bags, with holes cut for the head and arms, were being used as shirts by many children’.[10]

Orlando Evening Star, 27 april 1916

De CRB leverde de kranten een persbericht aan, tesamen met de foto van een meisje in een meelzak jurkje, om het statement te onderstrepen.

6 Kunst?
Is trench art kunst, zoals het woord zegt? Kunsthistorici wijzen dit in het algemeen af, bij gebrek aan het voldoen aan esthetische principes. Zij scharen het onder de noemer van primitieve kunst of volkskunst. Een andere benadering van kunst legt de nadruk op het functiegerichte in combinatie met de sociale component die de maker van het object ermee verbindt.[11]

Bloemzak Dement Bros Co., Walla Walla, Washington. Orphanage of St. Joseph, Sisters of Providence, Hoesselt, 1915. Coll HHPLM 62.4.329

Leerlingen van meisjesscholen in Brussel versierden meelzakken klassikaal. Jonge vrouwen in Antwerpen werden groepsgewijze uitgenodigd meelzakken te versieren. ‘Het bijzonderste doel is het benuttigen van den Amerikaansche Bloemzak, alzoo meteen gedenkenis en kunstvoorwerp wordend. De ondervinding heeft bewezen dat hij zich tot kunstigste bewerkingen leent …
Het ware nochtans wenselijk dat alle uitvoering een gedacht over de omstandigheden van dezen tijd bevatte
.’[12]

Bloemzak High Loaf, The Dowd Milling Co., Pakenham, Ont., Canada. Ontwerp en borduurwerk Nassogne, Prov. Luxemburg, 1915. Coll. HHPLM 62.4.404

De creativiteit die door kinderen aan de dag is gelegd om de omstandigheden van 1915 in de meest pure vorm tot uitdrukking te brengen, geven mij bij de bestudering van de zakken regelmatig het gevoel een ‘kunstwerk’ in handen te hebben.

Josue Dupon, Detail bloemzak American Commission, Belgische leeuw met dampende terrine soep. Coll. en foto: National WWI Museum Kansas City Missouri.

7 Kunst!
Het beschilderen van de meelzakken was een actie van de kunstenaarsverenigingen om geld in te zamelen voor die kunstenaars en hun gezinnen die onder de oorlogsomstandigheden en de bezetting, de steun hard nodig hadden.

Georges Vanzevenberghen, silhouet staand op Belgische vlag. Moulckers Coll. St. Edwards Uni, foto: Linzee Kull McCray

Op de zakken die zij versierden zijn de verwijzingen naar de omstandigheden van 1915 uiteenlopend, vaak eten gerelateerd. De academisch gevormde schilders waren doordrongen van de misère, maar toch kwastten zij in juni 1915, behalve afbeeldingen van  ruïnes en heroieke soldaten, voort met beelden van een betere tijd die achter hen lag. Ze ‘verkochten’ met lieflijke platen hun land in toeristische beeldtaal aan de Amerikanen voor wie de zakken bedoeld waren als teken van erkenning. Ze kopieerden in verf letterlijk de foto’s van (Amerikaanse) oorlogsfotografen. Ze herdrukten populaire werken, eerder gemaakt op papier, op meelzakken.
In die zin is hun werk escapistisch, gemakkelijk, beperkt vernieuwend en origineel. Hoewel in het escapisme dan weer ongemak zit. De kunstenaars hebben de dreigende macht en censuur van de Duitse bezetter wel degelijk gevoeld. Hun schilderingen zijn voor de betrokken beschouwer gevuld met verborgen patriottisme.

Anderlecht, Bruxelles, 1915, bloemzak American Commission, borduurwerk. Coll. HHPLM 62.4.30

Conclusie
Tot zover mijn eerste ingevingen waar de versierde meelzakken raken aan de definitie van trench art, onder te brengen zijn in de materiële cultuur. De paradigma-shift biedt me een leidraad.

De definitie van trench art expliciteert de associatie met het gewapend conflict. Voor mij was het vanzelfsprekend dat de meelzakken zijn versierd ten tijde van oorlog en bezetting, dat was inclusief en hoefde niet benoemd.

De handreiking om de zakken en versieringen vooreerst en altijd te beschouwen vanuit de spanning van het conflict, de makers ervan te onderzoeken vanuit het ongemak, de paradox te zien die in de objecten gevangen zit, dat biedt focus.

Deze zakken, dit kleurrijke, met zorg geborduurde en beschilderde textiel is hoe dan ook verbonden met dood, verlies en rouw; met de modder van de loopgraven en het slijk van de aarde dat rood gekleurd was door het bloed van de honderdduizenden jonge mannen die stierven op de slagvelden.

Zakken zijn vol herinneringen. Iedere zak koestert een kostbaar en kwetsbaar verhaal’.


Vervolg 21 juli 2024
Recyclede meelzakken in WO I – het Belgische spanningsveld’
In het blog ‘Recyclede meelzakken in WO I – het Belgische spanningsveld’ werk ik mijn visie op het onderwerp trench art en de versierde meelzakken verder uit.


 

Dank
Dank aan Nicholas J. Saunders voor zijn interventie en de rijkdom aan artikelen die hij me toestuurde.

 

Voetnoten
[1] Opmerking Nick Saunders op mijn post van 16 juni 2023 in de Fb groep Lizerne Trench Art.

[2]  L’Indépendance Belge, 21 april 1919, La Libre Belgique, 3 mei 1919 / La Nation Belge, 5 mei 1919

[3] Saunders, Nicholas J., Bodies of Metal, Shells of Memory: ‘Trench Art’, and the Great War Re-cycled. SAGE Publications, Journal of Material Culture, 2000; 5; 43-67.

[4] Europeana Collections

[5] Brief Anna Osterrieth-Lippens aan Edward Hunt, Antwerpen, 17 augustus 1915. HILA CRB records 22003, box 324.2

[6] Brief Antwerpsch Komiteit voor Hulp aan gezinnen geteisterd door den oorlog – Middenkomiteit, Antwerpen, 22 juli 1915. Felixarchief

[7] Brieven Amerikaanse Belgian Relief comités aan Lindon W. Bates, CRB New York office, december 1914, coll. HILA

[8]The Millers’ Belgian Relief Movement 1914-15 conducted by The Northwestern Miller. Final Report of its director William C. Edgar, Editor of the Northwestern Miller, MCMXV

[9] Europeana Collections

[10] St. Joseph News Press (St. Joseph, Missouri), 19 januari 1916

[11] Nicholas J. Saunders ‘Trench art: Objects and people in conflict’. War & Art: A visual history of modern conflict. Ed. Joanna Bourke, 2017

[12] Brief Antwerpsch Komiteit voor Hulp aan gezinnen geteisterd door den oorlog – Middenkomiteit, Antwerpen, 22 juli 1915. Felixarchief

The German occupier and the Belgian relief flour sacks

Online I discovered a remarkable portrait of German soldier Ludwig Jacobi, painted on a flour sack in 1916.
I’ve come across another flour sack which was in German possession; a beautifully painted Sperry Flour – American Indian flour sack has been in the collection of German physician Leo Jacobsohn.

German soldiers on outpost duty near Antwerp sharing their food with little Belgian orphans. The New York Times, December 13, 1914. Photo: Underwood & Underwood

What do I know about the German occupiers in Belgium and the Belgian relief flour sacks?
I am collating it in this blog.

1) Ludwig Jacobi, soldier, portrait on flour sack [1]

Ludwig Jacobi, Offr.-Stellv. gef. June 19, 1915, Res. Feldart. Reg. 51, portrait on flour sack, oil, 1916 (recto). Coll. Hoover Institution Library and Archives, No. 19001.126

An artist painted the portrait of the German soldier Ludwig Jacobi on flour sack in 1916. On the back is written: ‘Offr.-Stellv. gef. June 19, 1915, Res. Feldart. Reg. 51’. It is an oil painting; dimensions 36×29 inches (91×74 cm). The portrait is preserved in the Hoover Institution Library & Archives (HILA) collection. I have no further information. Is it a flour sack? A German one? Could it be a Belgian relief flour sack?

Until now I have seen portraits of dignitaries painted on Belgian relief flour sacks: a few Belgians, namely King Albert, Queen Elisabeth and Minister of State Emile Vandervelde, as well as the American Minister Brand Whitlock. These are portraits painted from photographs. Artists also painted using models, with women and children modeling.
But here on a flour sack the portrait of an ordinary person whose identity is to be established. And again, a German soldier!?!


Addition Kris Vandenbussche via Lizerne Trench Art Facebook group:
“Vize-Wachtmeister” Ludwig Jacobi (°Mannheim, Germany, 1883-03-23) was appointed “Offizier-Stellvertreter” (a non-commissioned officer could, in the absence of officers, perform the function of Officer) in the 9th battery of the “Reserve Feldartillerie Regiment 51”. This unit was in 1915 in Belgium around Ypres (Poelkapelle, Langemark, St-Julien).

Obituary Ludwig Jacobi, born in Mannheim, died in Hanover, Germany on June 19, 1915. Preussische Verlustlisten Nr 270

After being wounded near Ypres, Belgium, Ludwig Jacobi was transferred to the Red Cross Vereinslazarett Clementinenhaus in Hanover, Germany. He died on June 19, 1915.

Ludwig Jacobi’s obituary, June 21, 1915. General-Anzeiger der Stadt Mannheim und Umgebung – badische neueste Nachrichten

His grave is located at the Jüdischer Friedhof in Mannheim.
Ludwig was the only son of the cigar manufacturer Berthold Jacobi and Elise Sterner.
Ludwig’s sister, Jeanette Johanna (“Hanna”) Jacobi (°Mannheim, Germany, 1887-04-29 + Santa Clara, Ca., USA, 1962-10-10) married Stefan Blum (°Mannheim 1877-06-11 +1962-11-15), the couple had four children; they emigrated to the US in 1938. In the Landesarchives of Baden-Württemberg there is a file, 10 cm in width about the Wiedergutmachung of expropriations of Jewish families + about the diminished German nationality of emigrated Jews in the name of Jeanette Jacobi (“Hanna”) and Stefan Blum.

Ludwig’s sister Hanna Blum-Jacobi emigrated to California, USA, in 1938. Photo: ancestry

About the painting:
it appears to have been painted from a studio photograph, as it is dated after his death.
The uniform bears the insignia of a “vize-Feldwebel” or in his case: a “vize-Wachtmeister”. The sleeve covers are typical for artillery. The grenade on the shoulder pad also indicates a “Feldartillerie” unit. In his buttonhole we see two ribbons: the upper one for the Iron Cross 2nd class; below that of the “Badische Silberne Verdienstmedaille des Militär Karl Friedrich”.


2) Dr. Leo Jacobsohn, doctor, flour sack painted by P. Jean Velghe [2]

Jean Velghe, “Dance”, flour sack Sperry Mills-American Indian, painted. Coll. Dr. Leo Jacobsohn, University of Southern California (USC), Special Collections.
Detail P. Jean Velghe, flour sack Sperry Mills-American Indian. Stamp Secours aux Prisonniers Mons. Coll. Dr. Leo Jacobsohn, USC, Special Collections.

The origin of the painted flour sack of Dr. Leo Jacobsohn is the miller “Sperry Mills American Indian – California”, the sack bears the stamp “Secours au Prisonniers, Rue Lamir, Mons”. [3] An intriguing painting. A crowd of happy people (Native Americans?) are dancing around in an open field, tipis sticking out above the crowd, an airplane in the sky. A Belgian and American flag is waving above exuberant flower garlands with cornflowers, poppies and violets. The feathers on the Native American’s head have been colorfully painted.

Jean Velghe, “Echarpe de la Reine,” 1929. Photo: online, askART

It is difficult to read the painter’s signature, but Hubert Bovens, Belgian specialist in researching artists’ biographical data, has succeeded in deciphering the name: P. Jean Velghe. Who was he?

One possibility is: Pierre Jean Aimé Velghe (°Neuilly-sur-Seine 1889-03-22 +Paris (9e Arr.) 1939-11-10). Velghe was an antiquarian, two uncles were painters. He was married to Louis Benoite Antoinette Camous.
P. Jean Velghe’s name does not appear in databases of Belgian artists. Online we believe to have found one other painting by him: Echarpe de la Reine, 1929.

Dr. Leo Jacobsohn (°Putzig, Germany, 1881-05-21) obtained his doctor’s degree from the University of Freiburg in 1905. He traveled to New York and Brazil in 1907. From 1914 on he worked in a hospital in Berlin; during World War I he was part of the Berlin Health Commission. Jacobsohn frantically collected printed matter and newspaper clippings. Through connections in higher circles, he had access to printed matter that was not publicly available. Even after the war he continued to expand his collection of posters, leaflets, and newspaper articles. When Hitler came to power in 1933, collecting stagnated. Jacobsohn was Jewish, he left Germany in 1938 and moved to Los Angeles; he worked as a doctor in a hospital and died in 1944.

Where and when did Jacobsohn come into possession of the flour sack? During the German occupation of Belgium, Jacobsohn traveled through Belgium by train; his archive contains train tickets from Charleroi to Brussels and Charleroi to Antwerp between July 27, 1915, and October 25, 1917. He may have bought the painted flour sack at that time. Had he been in contact with American delegates of the Commission for Relief in Belgium (CRB)? Did he meet William Sperry, descendant of the Sperry Mills family?

3) German propaganda about food distribution to the Belgian population

German soldiers in Malines distribute food to needy Belgians. New York Times, Sunday, November 8, 1914. Photo: Underwood & Underwood

Germany worked hard on its image in the neutral countries. The population in occupied Belgium is being supplied with food, was the message in November and December 1914 as conveyed through photos in the authoritative American newspaper New York Times.

German soldiers distribute bread to the poor in Antwerp. Photo: The New York Times, December 27, 1914. Underwood & Underwood (?)

The Dutch newspaper Haagsche Courant published a photograph as well.

German soldiers feeding Belgian children. Photo: Haagsche Courant, December 3, 1914

German regulations and censorship
In spring 1915, the German occupier issued decrees throughout Belgium, which would have influenced the decorations applied to the flour sacks. An example of the Ghent region.
In Ghent, the German commander first made an “Announcement”: the sales and offering of photographs and images of the Belgian royal family in warehouses or on the street was prohibited. Persons preparing printed matter or images ‘which allegedly contained an insult to Germans‘ were threatened with prison and fines (Ghent, April 21, 1915).
Next an Ordinance of the “Etappen-Kommandant” came into effect: the sales and wearing of signs in French, Russian, English and Japanese colors, in particular together with the Belgian colors, was prohibited for the area of the “Etappen-Kommandatur” (Ghent, 25 April 1915).
Three months later the Belgian national holiday was enthusiastically celebrated on July 21.  A new Ordinance of the Etappen-Kommandantur followed, which banned: the wearing, display and sales of the Belgian colors, of statues and portraits of the royal family, of green leaves with and without inscription and of all signs and color combinations “which are suitable to display a political inclination” (Ghent, July 23, 1915).

Flour sack Gold Dust, The Belgian princess Marie-José, postcard attached in embroidery, Anderlecht, probably 1915 (recto and verso). Coll. HPLM 62.4.360. Photo: author

Almost all flour sacks bear patterns and tokens of patriotic symbols. Were most flour sacks decorated before the German bans came into effect? Or did the schoolgirls, young women and artists consider the decoration of the Belgian relief flour sacks an eminently suitable project to willfully ignore the occupier’s prohibitions? Did they feel protected by the local relief committees and the American delegates of the Commission for Relief in Belgium (CRB)?

Flour sack sales and censorship
In my research I have established the intervention of Germans at an Antwerp flour sack exhibition once before.
Allegedly, the Germans did dare to interfere with the flour sacks, despite the protection of committees and the CRB, although I have found only one true example in January 1916 at an exhibition in Antwerp: “… the Germans came on inspection in the halls of the “Harmonie Maatschappij”. They naturally are not liking the fact that the starvation of Belgium under German rule and the protective action of a neutral country are thus made public. They practice “censorship” on the sacks and several copies that they thought were too patriotic were taken away. Including those on which the Antwerp painter Hagge (note: should be Halle*) had depicted King Albert and Queen Elisabeth at the front.” [4]

5) Keep the flour sacks out of the hands of the German occupiers?

The German occupying forces march into Antwerp on October 12, 1914. Photo: Donald C. Thompson, American war photographer.

Over the years, both in Belgium and the USA, a public perception has emerged that the flour sacks have been decorated because they “should stay out of the hands of the German occupiers”. The story goes that the Germans would like to use the flour sacks for war purposes. To prevent this, the sacks were handed over to Belgian women and had to be transformed into clothing and decorative objects.
The Lace Center in Bruges refers to keeping it out of the hands of the Germans.
At another instance, visiting an exhibition, I read the remark that the Germans wanted to use the cotton flour sacks as sandbags – meaning the use of sacks for military defense.
The Herbert Hoover Presidential Library – Museum (HHPLM), West Branch, Iowa, mentions another military use – the intention to use the cotton of the flour sacks for military assault. It states on display boards that the Germans could produce ammunition from the flour sacks: “Since the Germans needed cotton to manufacture ammunition, the Commission for Relief in Belgium carefully monitored who received the flour sacks”.

Looking for resources

Sack-race, playful use of sacks by Belgian soldiers on leave. Vlaamsch Leven, January 9, 1916

For years I have been intrigued by the concept that the Belgian relief flour sacks were decorated because they had to stay out of the hands of the Germans.
Honestly, after five years of intensive research, I have never come across a primary source (a file or document from 1914/1915), mentioning this reason for decorating the flour sacks.

Neither in Belgium nor in the USA have I found any indication that in 1914 and early 1915 – the period when the sacks with Belgian relief flour were sent to Belgium – concerns were raised about how to care for the empty sacks, as they would be of interest to the German army. Nor have I found it as a motive or precaution to therefore hand over the flour sacks to girls’ schools and sewing workshops.

An awkward paradox: how do I refute a belief that presumably has never existed at the time?
Let’s discuss possible sources which may have given rise to the conception of this idea.

Abuse and financial gain in Belgium

L’avenir: journal quotidien d’Anvers, January 17, 1915

Loot
Curious case: two men accused of theft of flour. They were detained while driving a cart loaded with sacks. “German soldiers have claimed the sacks,” they declared, “for the transport of goods intended for the supply of the army”. When they had accomplished this task, the soldiers rewarded the two men by encouraging them to take sacks for themselves.”

The judge did not believe their story and convicted them of theft.

Het Vlaamsche Nieuws, Saturday May 29, 1915

Another primary source on apparent abuse and financial gain of flour sacks is a newspaper article that mentioned the attitude of local bakeries and Belgian individuals. The Comité National de Secours et d’Alimentation (CNSA) in Brussels decided that they wanted control over the empty Belgian relief flour sacks. The Committee wanted these to be distributed because the proceeds had to benefit their relief work. [5]
This CNSA decision came late, at the end of May 1915 – to be carried out in June 1915. At that time, decorating the flour sacks had been a craze throughout Belgium for months. Moreover, the provincial committees did not spontaneously cooperate in the desire for centralization. [6]

“We centralize the Belgian relief flour sacks for the work of the war orphans.” Letter from the CNSA to the Antwerp provincial committee, June 25, 1915. FelixsArchief Antwerp
“We will have to buy back the sacks from the bakeries for 0.60 to 0.70 francs, may we charge this to you?” Letter from the Antwerp provincial committee to the CNSA, Brussels, July 7, 1915. FelixsArchief Antwerp

“The public should know that the proceeds from the decorated flour sacks are for the benefit of our Relief Work. [Other] sellers pretended this would benefit our relief efforts, that’s why we banned it [the sale by other sellers].” Letter from the CNSA to the Antwerp provincial committee, July 10, 1915. FelixsArchief Antwerp
“Flour sacks as sandbags”?

Queen Elisabeth visiting the trenches. Photo: Raskin, Evrard, “Elisabeth van België. Een ongewone koningin” (Elisabeth of Belgium. An unusual queen). Antwerp, Houtekiet, 2005

Would the German military have intended to use the empty Belgian relief flour sacks as sandbags in early 1915? Were the cotton sacks suitable as sandbags in the trenches? Who supplied the regular sandbags for the German military? What specifications did the sandbags have to meet, material strength, dimensions, volume? Under what conditions could the empty Belgian relief flour sacks be reprocessed for use as sandbags? Would the German soldiers have dared to offend the neutral Americans by claiming their empty Belgian relief flour sacks?

Filling sandbags: Soldiers loosen the earth and then fill the bags. Photo: online, accessed September 2023

I have traced two sources – from after World War II – with stories of two people who played an active, prominent role in Belgian relief in 1914-1918.
Indeed, they both stated that the flour sacks were given for reuse to the Belgian girls and artists, as a precaution because German soldiers had used the empty flour sacks incidentally or were intending to use them as sandbags.
However, are their memories reliable, over thirty years after the war efforts? What would have been the influence of having lived through two subsequent world wars, famines, and German occupations?

An American source – Herbert Hoover

Herbert Hoover, 1915. Photo: The Times, History of the War – The Relief of Belgium, London, August 10, 1915. HHPLM: BAEF: CRB London Office News Cuttings, 1915 May-August (Box 24)

Herbert Hoover (ºWest Branch, Iowa, 1874-08-10 +New York, NY, 1964-10-20), was director of the Commission for Relief in Belgium from October 1914, based in London In one of his many books he mentioned the reuse of sacks as sandbags by the Germans. It happened in northern France in the third year of the war, 1916. According to the story, the flour sacks – although on a deposit – were resold and used as sandbags. Hoover would then have ordered the empty flour sacks to be sent to clothing workshops in Lille and Brussels. Hoover recalled the event in a book that was published in 1959 [7].

“The British had discovered on captured German trenches sandbags made from C.R.B. flour sacks. The British indignation was only a little less violent than the French when they imagined our condensed milk tins were being used for hand grenades. The French Committee for “benevolence” in the Communes had been making a little money for their charities by selling the empty sacks to dealers who, in turn, sold them to the Germans. After the discovery of this practice, I had stopped it by requiring every maire to deposit 10 francs for each sack to be repaid when the empties were returned. We put the sacks into the clothing workrooms at Lille and Brussels and saw that they were turned into children’s clothes, although the indelible words “Belgian Commission” appeared on many a youngster’s front or back.”

Comments on Hoover’s story
I comment on Hoover’s story based on my research results.
1. Relatively few cotton Belgian relief flour sacks entered occupied Belgium and northern France in 1914-1918. The period of entrance was short, late 1914 to April 1915, and it was only the packaging of the Belgian relief flour that had been collected as charity by the American citizens and mills. The Belgian relief flour sacks were never on deposit; the Americans had intended the sacks to be reused in Belgium. Hence the Belgian “flour sack hype” took place in 1915.
Hoover’s story refers to an event in 1916 in Northern France.

Relief ship for suffering Belgians. Wheat and rice on board a ship which left the Thames in October, 1914. HHPLM: BAEF: CRB London Office News Cuttings, 1915 May-August (Box 24)

2. The CRB, with a focus on efficiency, bought wheat in bulk, which was transshipped from the ocean steamers into Belgian barges by grain elevators in the port of Rotterdam. In Belgium, the wheat was ground by local mills. The mills used local deposit flour sacks of 100 kg to distribute the flour to the bakers.
3. In December 1915, the CNSA, co-operating with the CRB, introduced a strict system of deposits on all packaging imported by the CRB. This was strictly supervised. [8]
4. The sacks of Belgian relief “charity” flour, in general made of cotton, exceptionally of jute, of 49 LBS and 98 LBS have been recognized as such by the Belgian population and therefore used by them for charity in return.
5. There are no Belgian relief flour sacks with the printing “Belgian Commission”. The sacks were printed with: “Belgian Relief Flour” or “American Commission”.

Kehlor’s Rex, Kehlor Flour Mills Co., St. Louis, Missouri (recto) – C.R.B. (verso). Coll. Kraska

6. The only “C.R.B. flour sack” I have encountered – once, among the almost thousand WW I flour sacks I have seen – is in the collection of Scott Kraska. Where and when will the red stamp C.R.B. have been put on the back of the flour sack?

It is interesting to read how Hoover played with his neutral American role between the British, French and Belgians on the one hand and the Germans on the other.

Herbert Hoover visiting an exhibition of flour sacks in the Hoover Tower basement, Hoover Institution Library & Archives, June 1941. Photo: HHPLM 1941-68A [Allan Hoover 1980]
Due to my research, I view the entertaining book “An American Epic” by Herbert Hoover as an American epic story. Although elements are recognizable, the epic does not offer a historically reliable document about the German occupier and the Belgian Relief flour sacks.

A Belgian source – Marthe Boël

Marthe Boël, 1936. Photo: R. Marchand, Brussels, publ. Christian Science Monitor 1957-04-08

Marthe Boël, né de Kerchove de Denterghem (°Ghent 1877-07-03 +Brussels 1956-01-18), prominent Belgian politician for the liberal party and feminist, wrote her undated story Story of the American Flour Sacks in a letter which is attached to a decorated flour sack, preserved by HHPLM since 2015.

“Béni soit l’America! (America be blessed!) Bruxelles 1916.” Flour sack Belgian Relief Flour, Russell – Miller Milling Co., Minneapolis, Minn., USA. Drawing, watercolor, embroidered. Coll. HHPLM 2015.3.1

According to the museum’s data, the flour sack in question was purchased in Belgium after World War II by an American soldier, commander of the “US district”, who had been stationed in Belgium. He took the flour sack and Boël’s story back home. After his death, the flour sack passed to an American family who framed the flour sack and hung it in their daughter’s room. Years later, they donated the flour sack with Boël’s story to the museum. The story is typed on thin sheets of yellow paper, it looks like a carbon copy.
The paper and the story give the impression that Marthe Boël wrote down her story after WWII, in 1945 or later.

Her story is as follows:
“The Germans seeing all that could be done with these sacks even when emptied of their contents had bought through means of third persons and use them as trench sand bags.
….
It was then secretly forbidden to the Belgians to sell the sacks then on the market except for such high prices as would make them prohibitive for the Germans.  It was then that people began to decorate and embroider the sacks.

These special “painted sacks” were started at the beginning of 1915.  It was the moment where it was most important to prevent the Germans from seizing the sacks.  People made large hordes of them in their private homes where the Germans could not get at them, buying them up under the pretext of collecting them.
….
Then I was arrested and sent to Germany. The work being started it was continued without me until the moment of America’s entering the war. The Germans then forbade to continue selling or exposing or fabricating objects made out of American flour sacks.”

Comments on Boël’s story
Boël’s memories about the flour sacks understandably bear witness to a strong bias against the German occupier; she wrote down the story about the WWI Belgian relief flour sacks for an American soldier who had fought successfully in WWII for the liberation of Belgium, thirty years later.
For Marthe Boël, the main point was that the enemy had to be thwarted by all means, literally at all costs; according to her, the Belgians were only allowed to sell the sacks at such high prices that they became inaccessible to the Germans. However, this was a secret.

The entire reasoning in Boël’s story is so at odds with my research findings that I repeat: elements are recognizable, but it does not offer a historically reliable document about the German occupier and the Belgian relief flour sacks.

In his blog Subversive Flour Sacks of Thanks, Thomas Schwartz, director of the Herbert Hoover Presidential Library and Museum, discusses Boël’s letter. He describes decorating the flour sacks as proof of “the act of subversion and defiance against German occupation”. [9]

A Belgian primary source – Virginie Loveling
About sandbags in Ghent and the embroidery of flour sacks in Belgian cities

Virginie Loveling. Photo: online

The war diary of Virginie Loveling mentions the sewing of sandbags and the embroidery of flour sacks within a span of nine days.

“Working women are sewing sandbags for the Germans” – Virginie Loveling, War Diary, May 12, 1915

Virginie Loveling (°Nevele, 1836-05-17 +Ghent, 1923-12-01) was a Belgian poet and novelist. She mentioned in her War Diary [1914-1918] the production of sandbags for the Germans in Ghent. [10] Her notes of May 12, 1915: For “the German army administration”, a manufacturer in Ghent “weaves a kind of linen, which later coated with a certain greenish mixture, forms an impenetrable oilcloth. It serves for sacks filled with sand or cement that are used as shelter in the trenches. There are working women who sew such sacks.”

“Belgian ladies are embroidering sacks”. Virginie Loveling, War Diary, May 21, 1915

On May 21, 1915, Loveling reported “the embroidering of the sacks which America graciously sent here filled with flour. All will be returned as a token of gratitude. Not only ladies, but also talented painters and fabric designers selflessly offered their help.”
Loveling does not refer to any German interference.

Cotton in 1914/15 – ammunition?
In newspaper reports, I read about the collapse of the world cotton market. But I also read about American ships with cotton freight for Germany, ships which were brought in by the British navy and later released, enabling the ships to supply German customers with cotton.
On August 21, 1915, Britain declared cotton contraband, ie. raw cotton, cotton linters, cotton waste and cotton yarns. The Netherlands no longer received British raw materials for their Twente cotton industry all of a sudden and noted “Cotton was the most important war material!” [11].

The Anderson Intelligencer (Andersen, S.C.), December 18, 1914

How and when could the German military industry have used empty cotton flour sacks from occupied Belgium in their arms production during WWI? In the production of ammunition? Were the references intended to indicate gun cotton?

An American source – Phyllis Foster Danks
Phyllis Foster Danks, HHPLM curator from 1977 to 1986, did research on the flour sack history in the year 1979. She reportedly discovered this intriguing information: “the Germans could use the cotton for gun wadding”. [12]

Information sign in the Herbert Hoover Presidential Library & Museum, June 2023. Photo: author

Therefore, signs in the museum display at West Branch read: “Because cotton was in high demand from the German munitions manufacturers, the CRB carefully counted all emptied flour sacks.”
I am unaware of the sources on which Danks based her information.

What specifications did this cotton have to meet? Was it possible to upgrade the cotton of the flour sacks to this specification on an industrial scale? Were there no alternatives?


Addition August 2, 2023
I submitted the “cotton-ammunition questions” to the staff of the Herbert Hoover Presidential Library-Museum and received the following response from them:
Annelien, This is what our Archivist uncovered.  It doesn’t answer your questions definitely but, like you, casts doubt on the existing explanations.”

Quote
“While I stated that “guncotton isn’t really cotton,” the standard method of manufacturing guncotton (a form of nitrocellulose) during the Great War period was to expose cotton to a combination of sulfuric and nitric acids. Other starches or wood pulp could be used, however.
So, guncotton wasn’t strictly cotton, although it was most commonly derived from it. From what I can tell, the British at least required 60 percent unspun cotton fiber for their process. However, by mid-war, cotton shortages had the Germans working with wood pulp. (American manufacturers also did.)
Burlap per se is made from jute. In September 1915, the British government placed an embargo on jute exports, in order to save the fiber for manufacturing sandbags. Bindings around cotton bales had previously been made from jute, so cotton was then used to create bindings. However, the British also went to great lengths to restrict cotton from reaching Germany, which had no cotton-producing capability (witness the use of paper bandages and clothing late in the war).
If there were concerns about the Germans turning flour sacks into nitrocellulose, I’d think burlap would have been preferred over cotton. I’m sure the civilian recipients would have preferred cotton to make garments from, though! (It came to mind, too, that clean fibers were needed to manufacture nitrocellulose. Heavy printing on the bags might have made them unusable for such a purpose, even if the sacks could have been unspun.)”
Unquote

 

Conclusion
In this blog I have assembled what I know about the German occupier and the Belgian relief flour sacks. At issue were:
1) the portrait of the fallen German officer Jacobi has been painted on a flour sack.
2) the Belgian relief flour sack in the collection of German physician Dr. Jacobsohn.
3) the German propaganda about food distribution to the Belgian population.
4) a German ban on images of members of the Belgian royal family, flags, arms and national colors of Belgium and the Allies; censorship on a sales exhibition of flour sacks.
5) the modern conception that the flour sacks were decorated to keep the sacks out of the hands of the Germans, because they could be used for military defense, and worse, for military attack, seems to have no basis in the actual events in 1914/1915.

I wonder if we are no longer able to imagine that in 1914-1918, the starting point for the flour sack decorating was charitable work and the expression of gratitude for humanitarian food relief? Do the decorated flour sacks have to be seen in a military context, do they need the creation of an enemy, to get attention nowadays?

In any case, we have proof that one decorated flour sack fell into the hands of a German!

 

Thanks to:
– Evelyn McMillan for the discussions on this topic and for pointing out the secondary sources on the flour sacks-sandbags issue.
Evelyn’s flour sack collection contains the English version of the flour sack with the two children in pajamas in front of the open doors: “God bless America”. Marthe Boël described that she asked some necessitous artists to paint the sacks on the condition that the images would express gratitude to the American people.

“God bless America! (God bless America!)”. Flour sack Belgian Relief Flour, Wm. Lindeke Roller Mills, St. Paul, Minn., USA. Writing case, drawing, watercolor, embroidered (appr. 1915). Private Coll. USA

– Marcus Eckhardt for the information about the flour sack “Béni soit l’Amérique! Brussels 1916” / Belgian Relief Flour, Russell – Miller Milling Co., Minneapolis, Minn., USA. Coll HHPLM 2015.3.1 including Marthe Boël’s explanation.
– Hubert Bovens for deciphering the name of painter P. Jean Velghe, researching the artist’s life and biographical data on artists.
– Jacques Laperre for the correction of the artist name “Hagge” to Halle, Oscar, and his biographical data; also, Gregory Boite, Mu.ZEE Ostend.
– F. Brenders for his research in the FelixArchief, Antwerp.
– Kris Vandenbussche, via Facebook group Lizerne Trench Art, for the information about Ludwig Jacobi and the Jacobi and Blum families.

*) Oscar Halle (°Bärwalde, Pommern (D), 1857-08-19 +1921?). Decided to become an artist at the age of 21. Took drawing classes in Berlin, took courses at Dresden’s Art Academy, left for Antwerp and became a student of the Belgian artist Verlat. From 1885 he participated in exhibitions in Antwerp and Brussels.

Footnotes:

[1] Hoover Institution Library and Archives website: ‘Unframed unsigned portrait on a flour sack Ludwig Jacobi, 1916’, nr. 19001.126, accessed June 10, 2023

[2] The ‘Jacobsohn collection on Germany between the Wars’ is in the archives of the University of Southern California – Special Collections, Los Angeles, Ca., coll. no. 0080.

[3] USC coll. nr. 0080, Box 29, File 1.
P. Jean Velghe lived in Paris. His parents were married in Paris but were both born in Belgium, resp. in Courtrai and Tielt (West Flanders). One of P. Jean Velghe’s two uncles may have been his teacher: Auguste VELGHE (1831-1912), who lived in Paris for a long time.

[4]
– Text posters and wall messages Etappen-Kommandantur Ghent 1915
– L’Indépendance Belge (Edité en Angeleterre), March 4, 1916; De Stem uit België, March 31, 1916 (published in London from 1916 to 1919)

[5] Het Vlaamsche Nieuws, May 29, 1915

[6] Antwerp Provincial Committee, correspondence of June 28, July 7 and 10, 1915. FelixArchief, Antwerp.

[7] Herbert Hoover, An American Epic. The Relief of Belgium and Northern France 1914-1930. Volume I. Chicago: Henry Regnery Company, 1959, p. 316.

[8] Amara, M., Inventaire des archives du Comité national de Secours et d’Alimentation. Rapport général sur le fonctionnement et les opérations du Comité National de Secours et d’Alimentation. Deuxième partie. Le Département Alimentation. Tome II: Appendice: Le Service Stock général et Fabrications, 1921. Brussels: The State Archives in Belgium, General State Archives, 2009

[9] Schwartz, Thomas, Subversive Flour Sacks of Thanks. West Branch, Iowa, Herbert Hoover Presidential Library-Museum. Blog: Hoover Heads, January 6, 2016

[10] Van Raemsdonck, Bert,  Virginie Loveling’s War Diary [1914-1918]. Ghent, KANTL and University Library, electronic version, 2005; diary May 12, 1915, and May 21, 1915.

[11] ‘Proclamation, dated august 20th, 1915, specifying various forms of cotton to be treated as contraband’. (Van Manen, Dr. Charlotte A., De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij. “Middelpunt van het verkeer van onzijdig Nederland met het buitenland tijdens den wereldoorlog 1914-1919” (Center of the relations of neutral Netherlands with foreign countries during World War 1914-1919)).

[12] Florman, Jean C., ‘Out of War, A Legacy of Art‘. Artikel in: Hemingway, Joanne, Hinkhouse, Belle, Out of War. A Legacy of Art. West-Branch, Iowa: The Iowa City Questers Reciprocity Committee, 1995

De Duitse bezetter en de Amerikaanse meelzakken

Ik ontdekte online een opmerkelijk portret van de Duitse militair Ludwig Jacobi geschilderd op meelzak in 1916.
Ik ben al eerder op een meelzak gestuit die in Duits bezit is geweest. Een fraai beschilderde meelzak bevindt zich in de verzameling van de Duitse arts, Leo Jacobsohn.

‘Duitse soldaten die wachtlopen buiten Antwerpen delen hun eten met kleine Belgische weeskinderen.’ The New York Times, 13 december 1914. Foto: Underwood & Underwood

Wat is mij eigenlijk bekend over de Duitse bezetter en de Amerikaanse meelzakken? Ik zet het in dit blog bij elkaar.

1) Ludwig Jacobi, militair, portret op meelzak [1]

Ludwig Jacobi, Off.-Stellv. gef. 19 Juni 1915, Res. Feldart. Reg. 51 (verso), portret op meelzak, olieverf, 1916 (recto). Coll. Hoover Institution Library and Archives, nr. 19001.126

Een kunstenaar heeft het portret van de Duitse militair Ludwig Jacobi geschilderd op meelzak in 1916. Op de achterzijde staat vermeld: ‘Off.-Stellv. gef. 19 Juni 1915, Res. Feldart. Reg. 51’. Het is een olieverfschilderij met afmetingen van 36×29 inches (91×74 cm). Het portret bevindt zich in de collectie van de Hoover Institution Library and Archives. Verdere informatie heb ik niet. Zou het een Amerikaanse meelzak zijn? Is het wel een meelzak?

Tot heden zag ik op Amerikaanse meelzakken geschilderde portretten van hoogwaardigheidsbekleders: de Belgen koning Albert, koningin Elisabeth, Staatsminister Emile Vandervelde, de Amerikaanse minister Brand Whitlock. Dat zijn portretten nageschilderd van foto’s. Of kunstenaars hebben op meelzak portretten geschilderd naar model: vrouwen en kinderen stonden model.
Maar nu dan op meelzak het portret van een gewoon persoon wiens identiteit is vast te stellen. En dan nog wel een Duitse militair!?!


Aanvulling Kris Vandenbussche via Fb-groep Lizerne Trench Art:
Vize-Wachtmeister Ludwig Jacobi (°Mannheim 23/3/1883) was benoemd tot Offizier-Stellvertreter (een onderofficier kon, bij gebrek aan officieren, de functie van Officier uitvoeren) bij de 9e batterij van het Reserve Feldartillerie Regiment 51. Deze eenheid bevond zich in 1915 de hele tijd rond Ieper (Poelkapelle, Langemark, St-Julien).

Overlijdensadvertentie Ludwig Jacobi, geboren in Mannheim, overleden in Hannover op 19 juni 1915. Preussische Verlustlisten Nr 270

Na gewond te zijn geraakt in de buurt van Ieper werd Ludwig Jacobi overgebracht naar het Rode Kruis Vereinslazarett Clementinenhaus in Hannover. Hij overleed op 19 juni 1915.

De rouwadvertentie van Ludwig Jacobi, 21 juni 1915. General-Anzeiger der Stadt Mannheim und Umgebung – badische neueste Nachrichten

Zijn graf bevindt zich op het Jüdischer Friedhof in Mannheim.
Ludwig was de enige zoon van de sigarenfabrikant Berthold Jacobi en Elise Sterner.
De zuster van Ludwig, Jeanette Johanna (‘Hanna’) Jacobi (°Mannheim, D., 29-04-1887 + Santa Clara, Ca., VS, 10-10-1962) huwde met Stefan Blum (Mannheim 11-06-1877 + 15-11-1962), het echtpaar had vier kinderen; zij emigreerden in 1938 naar de VS. In de Landesarchieven van Baden-Württemberg ligt een 10 cm dik dossier rond de Wiedergutmachung van onteigeningen van Joodse gezinnen + rond de afgenomen Duitse nationaliteit van geëmigreerde Joden op naam van Jeanette Jacobi (‘Hanna’) en Stefan Blum.

Over het schilderij:

Hanna Blum-Jacobi, zus van Ludwig, emigreerde in 1938 naar Californië, VS. Foto: ancestry

het lijkt erop dat het is geschilderd naar een studio-foto, gezien het na zijn dood gedateerd is.
Het uniform draagt de kentekens van een vize-Feldwebel of in zijn geval: een vize-Wachtmeister.De mouwomslagen zijn typisch voor artillerie. Ook de granaat op het schouderstuk duiden op een Feldartillerie-eenheid. In zijn knoopsgat zien we twee linten: de bovenste voor het IJzeren Kruis 2e klasse; daaronder dat van de badische Silberne Verdienstmedaille des Militär Karl Friedrich.

 


2) Dr. Leo Jacobsohn, arts, meelzak beschilderd door P. Jean Velghe [2]

P. Jean Velghe, ‘Indianendans’, meelzak Sperry Mills-American Indian, beschilderd. Coll. Dr. Leo Jacobsohn, University of Southern California, Special Collections.
Detail P. Jean Velghe, meelzak Sperry Mills-American Indian. Stempel Secours aux Prisonniers Mons. Coll. Dr. Leo Jacobsohn, University of Southern California, Special Collections.

De beschilderde meelzak van dr. Leo Jacobsohn is van origine ‘Sperry Mills American Indian – California’, de zak draagt het stempel ‘Secours au Prisonniers, Rue Lamir, Mons’.[3] De beschildering is intrigerend. Een menigte blije mensen (Indianen?) danst rond in open veld, tipi’s steken boven de menigte uit, een vliegtuig in de lucht. Een Belgisch en Amerikaans vaandel wapperen boven uitbundige bloemenslingers met korenbloemen, klaprozen en violen. De verentooi op het hoofd van de Indiaan is kleurrijk beschilderd.

P. Jean Velghe, ‘Echarpe de la Reine’, 1929. Foto: online, askART

De handtekening van de schilder is slecht leesbaar, maar Hubert Bovens, specialist in opzoekingen van biografische gegevens van kunstenaars, is erin geslaagd deze te ontcijferen: P. Jean Velghe. Wie was hij? Een mogelijkheid is: Pierre Jean Aimé Velghe (°Neuilly-sur-Seine 22-03-1889 +Parijs (9e Arr.) 10-11-1939). Velghe was antiquair, twee ooms waren schilders. Hij was getrouwd met Louis Benoite Antoinette Camous.
P. Jean Velghe komt niet voor in databases van Belgische kunstenaars. Online veronderstellen we één ander schilderij van hem te hebben gevonden: Echarpe de la Reine, 1929.

Dr. Leo Jacobsohn (°Putzig, Duitsland, 21.05.1881) behaalde zijn graad als arts aan de universiteit van Freiburg in 1905. Hij reisde naar New York en Brazilië in 1907. Vanaf 1914 werkte hij in een ziekenhuis in Berlijn en maakte tijdens WO I deel uit van de Berlijnse gezondheidscommissie. Jacobsohn verzamelde verwoed drukwerken en krantenknipsels. Door connecties in hoge kringen had hij toegang tot drukwerken die niet publiekelijk verkrijgbaar waren. Ook na de oorlog bleef hij zijn verzameling van affiches, folders en krantenartikelen uitbreiden. Toen Hitler aan de macht kwam in 1933 stagneerde het verzamelen. Jacobsohn was Joods, hij verliet Duitsland in 1938 en verhuisde naar Los Angeles; hij werkte er als arts in een ziekenhuis en overleed in 1944.

Waar en wanneer kwam Jacobsohn in bezit van de meelzak? Tijdens de Duitse bezetting van België reisde Jacobsohn hier per trein, blijkt uit zijn archief met treintickets van Charleroi naar Brussel en Charleroi naar Antwerpen tussen 27 juli 1915 en 25 oktober 1917. Mogelijk heeft hij toen de beschilderde meelzak gekocht. Was hij daar in contact met Amerikaanse CRB-gedelegeerden? Heeft hij William Sperry, nazaat van de Sperry Mills-familie ontmoet?

3) Duitse propaganda over voedselverstrekking aan Belgische bevolking

‘Duitse soldaten in Mechelen delen voedsel uit aan behoeftige Belgen.’ New York Times, zondag 8 november 1914. Foto: Underwood & Underwood

Duitsland werkte hard aan haar imago in de neutrale landen. De bevolking in bezet België werd gevoed, was de boodschap in november en december 1914 middels foto’s in de gezaghebbende Amerikaanse krant New York Times.

‘Duitse soldaten delen brood uit aan de armen in Antwerpen’. Foto: The New York Times, 27 december 1914. Underwood & Underwood (?)

Ook de Nederlandse Haagsche Courant plaatste een foto.

‘Duitse soldaten geven Belgische kinderen te eten’. Foto: Haagsche Courant, 3 december 1914

4) Duitse verordeningen en censuur
In het voorjaar van 1915 vaardigde de Duitse bezetter doorheen België verordeningen uit, die van invloed zullen zijn geweest op de versieringen die zijn aangebracht op de meelzakken.
In Gent deed de Kommandant eerst een Bekendmaking: het te koop aanbieden van foto’s en afbeeldingen van de Belgische koninklijke familie en de verkoop in magazijnen of op straat werd verboden. Personen die drukwerk of afbeeldingen opstelden ‘die eene beleediging tegen duitsche zouden bevatten‘, werden met gevangenis en geldboetes gedreigd (Gent, 21 april 1915).
Een Verordening van de Etappen-Kommandant ging in: de verkoop en het dragen van tekens in Franse, Russische, Engelse en Japanse kleuren, in het bijzonder samen met de Belgische kleuren werd voor het gebied van de Etappen-Kommandatur verboden (Gent, 25 april 1915).
Drie maanden later, na de enthousiast gevierde nationale feestdag op 21 juli, volgde een nieuwe Verordening van de Etappen-Kommandantuur: verboden werd het dragen, tentoonstellen en verkopen van de Belgische kleuren, van beelden en portretten van de koninklijke familie, van groene bladen met en zonder opschrift en van alle tekens en kleurensamenstellingen ‘welke geschikt zijn eene politieke neiging te toon te spreiden‘ (Gent, 23 juli 1915).

Bloemzak Gold Dust, Prinses Marie-José, postkaart in borduurwerk, Anderlecht, ws 1915 (recto en verso). Coll. HHPLM 62.4.360

Op bijna alle meelzakken zijn patronen en tekens aangebracht met patriottische symbolen. Zouden deze meelzakken versierd zijn voordat de Duitse verboden werden afgekondigd? Of zouden de schoolmeisjes, jonge vrouwen en kunstenaars het werken aan de Amerikaanse zakken bij uitstek geschikt hebben bevonden om het verbod van de bezetter te negeren? Omdat dit werk onder bescherming stond van de Nationaal, provinciaal en regionale komiteiten en de vertegenwoordigers van de Commission for Relief in Belgium (CRB)?

Verkoop van zakken en censuur
In mijn onderzoek heb ik eenmaal het ingrijpen van Duitsers op zakkententoonstellingen vastgesteld.
Volgens de overlevering gebeurde het wel dat de Duitsers zich durfden bemoeien ondanks de bescherming van komiteiten en CRB, maar een werkelijk voorbeeld heb ik pas in januari 1916 bij een tentoonstelling in Antwerpen: ‘… in de zalen van de Harmonie Maatschappij kwamen de Duitsers kijken, die het natuurlijk niet prettig vinden dat aldus de uithongering van België onder Duitsch bewind en het beschermend optreden van een onzijdig land wordt openbaar gemaakt. Zij oefenen “censuur”’ uit op de zakken en verscheidenen exemplaren die hun te vaderlandslievend voorkwamen werden weggenomen. Onder andere die waarop de Antwerpsche schilder Hagge (nb. bedoeld is: Halle (Oscar)*) koning Albert, en koningin Elisabeth op het front had voorgesteld.’[4]

5) Zakken uit handen van de Duitse bezetter houden?

De Duitse bezettingsmacht marcheert Antwerpen binnen op 12 oktober 1914. Foto: Donald C. Thompson, Amerikaans oorlogsfotograaf.

In de loop van de jaren is, zowel in België als in de VS, een publieke opvatting ontstaan dat de zakken versierd zijn, omdat ze ‘uit handen van de Duitse bezetters zouden moeten blijven’. De Duitsers zouden de zakken voor oorlogsdoeleinden willen gebruiken. Om dit te voorkomen zijn de zakken overgedragen en moesten ze in België getransformeerd tot kleding en siervoorwerpen.
Ergens las ik in een expositie de opmerking dat de Duitsers de katoenen meelzakken wilden inzetten als zandzakken- dus inzet van zakken tbv de militaire verdediging. Het Kantcentrum te Brugge verwijst naar het uit handen houden van de Duitsers.
De Herbert Hoover Presidential Library and Museum (HHPLM), West Branch, Iowa, noemt een andere militaire toepassing – de inzet van zakken tbv de militaire aanval. Het vermeldt op tentoonstellingsborden dat de Duitsers ammunitie zouden kunnen produceren van de meelzakken: ‘Since the Germans needed cotton to manufacture ammunition, the Commission for Relief in Belgium carefully monitored who received the flour sacks’.

Op zoek naar bronnen

Zakken-loopen, speels gebruik van zakken door Belgische soldaten op verlof. Vlaamsch Leven, 9 januari 1916

De opvatting dat de zakken versierd zijn omdat ze uit handen van de Duitsers moesten blijven intrigeert mij al jaren. Na vijf jaar intensief onderzoek ben ik nog nooit een primaire bron, dus een bericht uit 1914/1915, tegengekomen dat dit noemt als reden van versiering van de meelzakken.

Noch in België, noch in de VS heb ik tot heden aanwijzingen gevonden dat er in 1914 en begin 1915, de periode dat de zakken meel naar België werden verstuurd, zorgen zijn geuit wat te doen met de lege zakken, omdat ze interessant zouden zijn voor de Duitse militairen. Of dat de zakken daarom aan meisjesscholen en naai-ateliers zijn overgedragen.

Een lastige paradox, want hoe weerleg ik een opvatting die er destijds waarschijnlijk nooit geweest is?
Ik ga op zoek naar de bronnen waardoor de opvatting kan zijn ontstaan.

Misbruik en financieel gewin in België

L’avenir: journal quotidien d’Anvers, 17 januari 1915

‘Plunderen
Merkwaardig geval: twee mannen beschuldigd van diefstal van meel. Ze werden aangehouden terwijl ze een kar beladen met zakken bestuurden. “Het zijn Duitse soldaten die de zakken hebben opgeëist”, verklaarden ze, “voor het transport van goederen bestemd voor de bevoorrading van het leger”.
Toen ze zich van deze taak hadden gekweten, beloonden de soldaten de twee mannen door hen aan te moedigen zakken voor zichzelf mee te nemen.’
De rechter geloofde hun verhaal niet en veroordeelde hen voor diefstal.

Het Vlaamsche Nieuws, zaterdag 29 mei 1915

Nog een primaire bron die ik ken is, dat er wegens misbruik en financieel gewin door lokale bakkers en Belgische individuen door het Nationaal Komiteit Hulp en Voeding (NKHV/CNSA) in Brussel is besloten dat zij zeggenschap wensten over de lege Amerikaanse meelzakken en deze wilden gaan verdelen, omdat het geld ten goede moest komen aan hun steunwerk.[5] Maar dat besluit kwam pas eind mei 1915 – uit te voeren in juni 1915. Het versieren van de bloemzakken was toen al maanden een rage doorheen België. Bovendien werkten de provinciale komiteiten niet mee aan de wens tot centralisering.[6]

‘Wij centraliseren de Amerikaanse zakken tbv het werk voor de oorlogsweeskinderen.’ Brief van NKHV/CNSA aan Provinciaal komiteit Antwerpen, 25 juni 1915. Felixsarchief Antwerpen
‘Wij zullen de zakken moeten terugkopen van de bakkers voor 0,60 tot 0,70 francs, mogen we die u in rekening brengen?’ Brief van Provinciaal komiteit Antwerpen aan NKHV/CNSA, 7 juli 1915. Felixsarchief Antwerpen
‘Het publiek moet weten dat de opbrengst van de versierde zakken ten goede komt van ons Steunwerk. Verkopers hebben de schijn opgehouden dat ze dit deden, dat hebben we verboden.’ Brief van NKHV/CNSA aan Provinciaal komiteit Antwerpen, 10 juli 1915. Felixsarchief Antwerpen

“Meelzakken als zandzakken”?

Elisabeth bezoekt de loopgraven. Foto: Raskin, Evrard, Elisabeth van België. Een ongewone koningin. Antwerpen, Houtekiet, 2005

Konden de Amerikaanse lege meelzakken begin 1915 beoogd zijn als zandzakken door de Duitse militairen? Waren ze werkelijk geschikt als zandzak in de loopgraven? Wie waren leverancier van de reguliere zandzakken voor de Duitse militairen? Aan welke specificaties moesten de zandzakken voldoen, materiaalsterkte, afmetingen, inhoudsmaat? Onder welke voorwaarden konden de Amerikaanse lege meelzakken opgewerkt worden tot hergebruik als zandzak? Zouden de Duitse militairen de neutrale Amerikanen hebben durven schofferen door hun lege meelzakken op te eisen?

Zandzakken vullen: soldaten woelen de aarde los en scheppen vervolgens hun ‘zakjes’ vol. Foto: online, geraadpleegd september 2023

Ik heb latere bronnen -van ná WO II- getraceerd met verhalen van twee mensen die in ’14-’18 in de Amerikaanse en Belgische hulp een actieve, vooraanstaande rol hadden.
Zij benoemen beiden dat de meelzakken in hergebruik zijn gegeven, omdat de Duitsers de lege meelzakken incidenteel hebben gebruikt, dan wel zouden kunnen gebruiken als zandzakken.
Maar hoe betrouwbaar zullen hun herinneringen zijn zo’n dertig jaar en meer na dato en na het doorleven van twee wereldoorlogen, hongersnoden en Duitse bezettingen?

Een Amerikaanse bron – Herbert Hoover

Herbert Hoover, 1915. Foto: The Times, History of the War – The Relief of Belgium, London, 10 augustus 1915. HHPLM: BAEF: CRB London Office News Cuttings, 1915 May-August (Box 24)

Herbert Hoover (ºWest Branch, Iowa, 10-08-1874 +New York, NY, 20-10-1964), directeur van de Commission for Relief in Belgium, met zetel in Londen, vanaf oktober 1914, heeft in een van zijn vele boeken het hergebruik van zakken als zandzakken door de Duitsers genoemd, het was in Noord-Frankrijk in het derde jaar van de oorlog, 1916. Volgens het verhaal waren de meelzakken, hoewel op statiegeld, doorverkocht en gebruikt als zandzakken. Hoover zou toen de opdracht hebben gegeven de lege meelzakken naar kledingateliers in Lille en Brussel te sturen. Hoover memoreerde de gebeurtenis in een boek dat uitkwam in 1959, ruim veertig jaar na dato [7].

The British had discovered on captured German trenches sandbags made from C.R.B. flour sacks. The British indignation was only a little less violent than the French when they imagined our condensed milk tins were being used for hand grenades. The French Committee for “benevolence” in the Communes had been making a little money for their charities by selling the empty sacks to dealers who, in turn, sold them to the Germans. After the discovery of this practice, I had stopped it by requiring every maire to deposit 10 francs for each sack to be repaid when the empties were returned. We put the sacks into the clothing workrooms at Lille and Brussels and saw that they were turned into children’s clothes, although the indelible words “Belgian Commission” appeared on many a youngster’s front or back.’

Kanttekeningen bij Hoover’s verhaal
Ik maak op basis van mijn onderzoeksresultaten kanttekeningen bij Hoover’s verhaal.
1. Relatief weinig katoenen Amerikaanse meelzakken zijn in ’14-’18 bezet België en Noord-Frankrijk binnengekomen. De tijdsperiode was kort, eind 1914 tot april 1915, en het was alleen de verpakking van het Amerikaanse meel dat als ‘charity’ door de Amerikaanse burgers en maalderijen bijeen verzameld was. Daarom was de Belgische ‘Amerikaanse zakjes-hype’ in 1915. Hoover ’s verhaal verwijst naar een gebeurtenis in 1916 in Noord-Frankrijk.

‘Schip met zakken tarwe en rijst voor noodlijdende Belgen verlaat de Thames, oktober 1914’. HHPLM: BAEF: CRB London Office News Cuttings, 1915 May-August (Box 24) Leaving the Thames October 1914

2. De C.R.B. zelf, met focus op efficiëntie, kocht tarwe in bulk in, dat met graanelevatoren in de havens werd overgeslagen, In België werd de tarwe gemalen door lokale maalderijen. Zij gebruikten eigen statiegeld meelzakken om het meel naar de bakkers te vervoeren.
3. In december 1915 heeft de Belgische CNSA, samen met de CRB, een strikte regeling van statiegeld op alle verpakkingen die de CRB invoerde, ingesteld. Daarop is streng toegezien.[8]
4. De zakken van het Amerikaanse ‘charity’ meel, van katoen, soms jute, van 49 LBS en 98 LBS zijn door de Belgische bevolking als zodanig herkend en daarom door hen op hun beurt voor liefdadigheid gebruikt.
5. Er zijn geen Amerikaanse bedrukte meelzakken met de woorden ‘Belgian Commission’. De tekst op de zakken was: ‘Belgian Relief Flour’ of ‘American Commission’.

Kehlor’s Rex, Kehlor Flour Mills Co., St. Louis, Missouri (recto) – C.R.B. (verso). Coll. Kraska

6. Het fenomeen ‘C.R.B. flour sack’ ben ik -temidden van de bijna duizend zakken die ik heb gezien- slechts éénmaal tegengekomen, namelijk in de collectie van Scott Kraska. Waar en wanneer zal het rode stempel C.R.B. achter op de meelzak zijn gezet?

Het is interessant om te lezen hoe Hoover speelde met zijn neutrale Amerikaanse rol tussen de Britten, Fransen en Belgen enerzijds en de Duitsers anderzijds.

Herbert Hoover bij collectie meelzakken in de basement van Hoover Tower, Hoover Institution Library & Archives, Juni 1941. Foto: HHPLM 1941-68A [Allan Hoover 1980]
Door al mijn kanttekeningen ervaar ik het onderhoudende boek ‘An American Epic’ van Herbert Hoover inderdaad als een Amerikaans, episch verhaal. Elementen zijn herkenbaar, maar een geschiedkundig betrouwbaar document over de Duitse bezetter en de Amerikaanse meelzakken biedt het mij niet.

Een Belgische bron – Marthe Boël

Marthe Boël, 1936. Foto: R. Marchand, Brussel, publ. Christian Science Monitor 4-8-1957

Marthe Boël, né de Kerchove de Denterghem (°Gent 03-07-1877 +Brussel 18-01-1956), vooraanstaand Belgisch politica voor de liberale partij en feministe, schreef haar ongedateerde verhaal ‘Story of the American Flour Sacks’ in een brief die gevoegd is bij een versierde meelzak, die sinds 2015 bewaard wordt in HHPLM.

‘Béni soit l’Amérique! (Amerika zij gezegend!) Bruxelles 1916.’ Meelzak Belgian Relief Flour, Russell – Miller Milling Co., Minneapolis, Minn., USA. Getekende aquarel, geborduurd. Coll HHPLM 2015.3.1

Volgens de gegevens van het museum is de meelzak waar het om gaat, aangekocht in België ná de Tweede Wereldoorlog door een Amerikaanse militair, bevelhebber van de ‘US-district’ die gelegerd was geweest in België. Hij heeft de meelzak met Boël’s verhaal mee teruggenomen naar Amerika. Na zijn overlijden is de meelzak overgegaan naar een Amerikaans gezin dat de meelzak inkaderde en ophing in de kamer van een dochter. Zij schonken de meelzak met het verhaal van Boël aan het museum. Het verhaal is getypt op dunne velletjes geel papier, het lijkt wel een doorslag.
Het papier en het verhaal wekken bij mij de indruk dat Marthe Boël haar verhaal na WOII, dus 1945 of later, heeft opgeschreven.

Haar verhaal is als volgt:
“The Germans seeing all that could be done with these sacks even when emptied of their contents had bought through means of third persons and use them as trench sand bags.
….
It was then secretly forbidden to the Belgians to sell the sacks then on the market except for such high prices as would make them prohibitive for the Germans.  It was then that people began to decorate and embroider the sacks.

These special “painted sacks” were started at the beginning of 1915.  It was the moment where it was most important to prevent the Germans from seizing the sacks.  People made large hordes of them in their private homes where the Germans could not get at them, buying them up under the pretext of collecting them.
….
Then I was arrested and sent to Germany. The work being started it was continued without me until the moment of America’s entering the war. The Germans then forbade to continue selling or exposing or fabricating objects made out of American flour sacks.”

Kanttekeningen bij Boël’s verhaal
Boël’s herinneringen over de meelzakken getuigen begrijpelijkerwijs van een sterke inkleuring tégen de Duitse bezetter; zij schreef het verhaal over de meelzakken in WO I op voor een Amerikaans militair die succesvol gevochten had in WO II voor de bevrijding van België, dat was 30 jaar na dato.
Voor Marthe Boël stond centraal dat de vijand met alle middelen gedwarsboomd moesten worden, letterlijk ten koste van alles – volgens haar mochten de Belgen de zakken verkopen alleen tegen zulke hoge prijzen, dat ze onbereikbaar werden voor de Duitsers – maar dit was geheim.

De gehele redenering in Boël’s verhaal staat zo haaks op mijn onderzoeksbevindingen dat ik ook hier constateer: elementen zijn herkenbaar, maar een geschiedkundig betrouwbaar document over de Duitse bezetter en de Amerikaanse meelzakken biedt het mij niet.

In zijn blog Subversive Flour Sacks of Thanks gaat Thomas Schwartz, directeur van de Herbert Hoover Presidential Library and Museum, in op de brief van Boël. Hij omschrijft het versieren van de zakken als het bewijs van ‘the act of subversion and defiance against German occupation’.[9]

Een Belgische primaire bron – Virginie Loveling
Over zandzakken in Gent en het borduren van zakjes in vele steden

Virginie Loveling. Foto: online

Een Belgische primaire bron die het naaien van zandzakken én het borduren van zakjes in een tijdsspanne van negen dagen benoemt is het dagboek van Virginie Loveling.

‘Zandzakken voor de Duitsers’ – Virginie Loveling, Oorlogsdagboek 12 mei 1915

Zij schrijft in haar Oorlogsdagboek over de produktie van zandzakken voor de Duitsers in Gent.[10] Dat was 12 mei 1915. Voor ‘het duitsch legerbestuur’ weeft een fabrikant in Gent ‘een soort van linnen, dat later met een zeker groenachtig mengsel bestreken, een ondoordringbaar wasdoek vormt. Het dient voor zakken, die gevuld met zand of cement als beschutting in de loopgraven worden gebruikt. Er zijn werkvrouwen, die zulke zakken naaien’.

‘Belgische dames borduren zakjes’. Virginie Loveling, Oorlogsdagboek 21 mei 1915

Op 21 mei 1915, vermeldde Loveling ‘het borduren van de zakjes, welke Amerika hier menschlievend zond met bloem gevuld. Alle zullen als bewijs van dankbaarheid teruggestuurd worden. Niet alleen dames, maar ook schilders van talent en versierders van stoffen boden belangeloos hun hulp aan’.
Ze rept met geen woord over Duitse bemoeienis.

“Katoen in de realiteit van 1914/15 – ammunitie?
In krantenberichten van die tijd lees ik over het instorten van de wereldmarkt voor katoen. Maar ook over Amerikaanse schepen met katoen voor Duitsland, die worden opgebracht door de Engelse marine en later toch weer vrijgegeven, zodat de schepen in Duitsland de katoen konden afleveren.
Op 21 augustus 1915 verklaarde Groot-Brittannië katoen tot contrabande, dwz. ruwe katoen, katoenen linters, katoenafval en katoenen garens. Nederland krijgt opeens geen Britse grondstoffen meer voor de Twentse katoenindustrie en noteert ‘Katoen was een allergewichtigst oorlogsmateriaal!’ [11].

The Anderson Intelligencer (Andersen, S.C.), 18 december 1914

Hoe en wanneer had de Duitse wapenindustrie tijdens WO I in hun wapenproductie lege katoenen meelzakken uit bezet België kunnen gebruiken? Bij de productie van ammunitie? Wordt verwezen naar schietkatoen (‘gun cotton’)?

Een Amerikaanse bron – Phyllis Foster Danks
Phyllis Foster Danks, werkzaam als HHPLM-conservator van 1977 tot 1986, deed in het jaar 1979 onderzoek naar de geschiedenis van de meelzakken. Zij ontdekte naar haar zeggen deze intrigerende informatie: “the Germans could use the cotton for gun wadding”. [12]

Bord in de Herbert Hoover Presidential Library & Museum. Zouden de meelzakken zijn versierd, omdat Duitsland ze zou kunnen gebruiken als ‘schietkatoen’?

Vandaar borden in de museumopstelling in West Branch: ‘Omdat er veel vraag was naar katoen bij de fabrikanten van Duitse munitie, telde de CRB zorgvuldig alle geleegde meelzakken.’
De bronnen waarop Danks haar informatie baseerde ken ik niet.

Aan welke specificaties moest deze katoen voldoen? Was het mogelijk om op industriële schaal het katoen van de zakken op te werken tot deze specificatie? Waren er geen betere alternatieven?


AANVULLING 2 AUGUSTUS 2023
Ik heb de vraag over de ‘katoen als ammunitie’ voorgelegd aan de staf van de Herbert Hoover Presidential Library-Museum. Zij antwoordden het volgende.

Annelien, This is what our Archivist uncovered.  It doesn’t answer your questions definitely but, like you, casts doubt on the existing explanations.”

Quote
“While I stated that “guncotton isn’t really cotton,” the standard method of manufacturing guncotton (a form of nitrocellulose) during the Great War period was to expose cotton to a combination of sulfuric and nitric acids. Other starches or wood pulp could be used, however.
So, guncotton wasn’t strictly cotton, although it was most commonly derived from it. From what I can tell, the British at least required 60 percent unspun cotton fiber for their process. However, by mid-war, cotton shortages had the Germans working with wood pulp. (American manufacturers also did.)
Burlap per se is made from jute. In September 1915, the British government placed an embargo on jute exports, in order to save the fiber for manufacturing sandbags. Bindings around cotton bales had previously been made from jute, so cotton was then used to create bindings. However, the British also went to great lengths to restrict cotton from reaching Germany, which had no cotton-producing capability (witness the use of paper bandages and clothing late in the war).
If there were concerns about the Germans turning flour sacks into nitrocellulose, I’d think burlap would have been preferred over cotton. I’m sure the civilian recipients would have preferred cotton to make garments from, though! (It came to mind, too, that clean fibers were needed to manufacture nitrocellulose. Heavy printing on the bags might have made them unusable for such a purpose, even if the sacks could have been unspun.)”
Unquote

Tot slot
Ik heb in dit blog bij elkaar gezet wat mij bekend is over de Duitse bezetter en de Amerikaanse meelzakken. Aan de orde kwamen:

1) het portret van de Duitse officier Jacobi op meelzak,
2) de meelzak in de collectie van de Duitse arts Dr. Jacobsohn,
3) de Duitse propaganda over voedselverstrekking aan de Belgische bevolking,
4) Duits verbod op afbeeldingen van leden van het Belgisch koninklijk huis, vlaggen, wapens en nationale kleuren van België en de geallieerden; censuur op verkooptentoonstelling van meelzakken,
5) de moderne opvatting dat de meelzakken zouden zijn versierd om de zakken uit handen van de Duitsers te houden – die zouden ze kunnen inzetten voor militaire verdediging, en erger nog, voor militaire aanval.

Ik vraag me af of wij ons niet meer kunnen voorstellen dat in ’14-’18 het uitgangspunt was het liefdadig werk en de uiting van dankbaarheid voor ‘menschlievende’ voedselhulp? Moeten de versierde bloemzakken in militair verband worden getrokken, het vijandbeeld voorop gesteld, om vandaag aandacht te krijgen?

In ieder geval hebben we bewijs dat een Amerikaanse meelzak in versierde toestand in Duitse handen is gevallen!

 

Dank aan:
– Evelyn McMillan voor de discussies over dit onderwerp en het aanreiken van de twee bronnen van Hoover en Boël over de meelzakken als zandzak.
Evelyn heeft in haar meelzakkencollectie opmerkelijk genoeg de Engelse versie van de bloemzak met de twee kinderen in pyama voor de open deuren: ‘God bless America’. Marthe Boël beschrijft dat zij enkele noodlijdende kunstenaars vroeg om de zakken te beschilderen op voorwaarde dat de voorstellingen de dank zouden uitdrukken aan het Amerikaanse volk.

‘God bless America! (God zegene Amerika!)’. Meelzak Belgian Relief Flour, Wm. Lindeke Roller Mills, St. Paul, Minn., USA. Schrijfmap, getekende aquarel, geborduurd Part. Coll. VS

– Marcus Eckhardt voor de informatie over de meelzak ‘Béni soit l’Amérique! Bruxelles 1916.’ / Belgian Relief Flour, Russell – Miller Milling Co., Minneapolis, Minn., USA.  Coll HHPLM 2015.3.1 met de toelichting van Marthe Boël.
– Hubert Bovens voor de ontcijfering van de naam van schilder P. Jean Velghe en de opzoekingen van biografische gegevens van kunstenaars.
– Jacques Laperre voor de verbetering van de kunstenaarsnaam ‘Hagge’ naar Halle, Oscar, en diens biografische gegevens; eveneens Gregory Boite, Mu.ZEE Oostende.
– F. Brenders voor zijn opzoekingen in het Felixarchief, Antwerpen.
– Kris Vandenbussche, via Fb-groep Lizerne Trench Art, voor de informatie over Ludwig Jacobi en de families Jacobi en Blum.

*) Oscar Halle, (°Bärwalde, Pommern (D), 19-08-1857 +1921 ?) Besloot op 21 jarige leeftijd kunstenaar te willen worden. Volgde een tekencursus in Berlijn, volgde lessen aan de kunstacademie van Dresden, vertrok naar Antwerpen en werd leerling van Verlat. Vanaf 1885 nam hij deel aan tentoonstellingen in Antwerpen en Brussel.

[1] Hoover Institution Library and Archives website: ‘Unframed unsigned portrait on a flour sack Ludwig Jacobi, 1916’, nr. 19001.126, geraadpleegd 10 juni 2023

[2] De ‘Jacobsohn collection on Germany between the Wars’ bevindt zich in de archieven van de University of Southern California – Special Collections, Los Angeles, Ca., coll.nr. 0080.

[3] USC coll. nr. 0080, Box 29, Folder 1.
P. Jean Velghe woonde in Parijs. Zijn ouders zijn te Parijs gehuwd maar waren resp. geboren te Kortrijk en Tielt (West-Vlaanderen). Een van de twee ooms van P. Jean Velghe kan zijn leermeester zijn geweest: Auguste VELGHE (1831-1912), die lange tijd in Parijs verbleef. Een zin in het curriculum vitae van Auguste VELGHE (wikipedia) viel ons op: “Zijn schilderijen maken vaak een overladen indruk.” Datzelfde doet zich voor bij zijn neef P. Jean Aimé VELGHE.

[4]
– Tekstaffiches en muurberichten Etappen-Kommandantur Gent 1915
– L’Indépendance Belge (Edité en Angeleterre), 4 maart 1916; De Stem uit België, 31 maart 1916 (uitgegeven in Londen van 1916 tot 1919)

[5] Het Vlaamsche Nieuws, 29 mei 1915

[6] Provinciaal Komiteit Antwerpen, correspondentie van 28 juni, 7 en 10 juli 1915. Felix Archief, Antwerpen.

[7] Herbert Hoover, An American Epic. The Relief of Belgium and Northern France 1914-1930. Volume I. Chicago: Henry Regnery Company, 1959, p. 316.

[8] Amara, M., Inventaire des archives du Comité national de Secours et d’Alimentation. Rapport général sur le fonctionnement et les opérations du Comité National de Secours et d’Alimentation. Deuxième partie. Le Département Alimentation. Tome II: Appendice: Le Service Stock général et Fabrications, 1921. Brussel: Het Rijksarchief in België, Algemeen Rijksarchief, 2009

[9] Schwartz, Thomas, Subversive Flour Sacks of Thanks. West Branch, Iowa, Herbert Hoover Presidential Library-Museum. Blog: Hoover Heads, January 6, 2016

[10] Van Raemsdonck, Bert, Virginie Lovelings oorlogsdagboek [1914-1918]. Gent, KANTL en Universiteitsbibliotheek, electronische versie, 2005; dagboek 12 mei 1915 en 21 mei 1915.

[11] ‘Proclamation, dated august 20th, 1915, specifying various forms of cotton to be treated as contraband’. (Van Manen, Dr. Charlotte A., De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij. Middelpunt van het verkeer van onzijdig Nederland met het buitenland tijdens den wereldoorlog 1914-1919).

[12] Florman, Jean C., ‘Out of War, A Legacy of Art‘. Artikel in: Hemingway, Joanne, Hinkhouse, Belle, Out of War. A Legacy of Art. West-Branch, Iowa: The Iowa City Questers Reciprocity Committee, 1995

Canadese bloemzakken met Belgische dank aan het ‘Moederland’

Kenners van de WO I- meelzakken, zullen zich wel eens op het hoofd hebben gekrabd met de vraag: ‘Waarom staat de tekst ‘Gift from Ontario (Canada) to the Motherland’ op de in België versierde meelzakken?
Hoe kwamen deze zakken met bestemming Groot-Brittannië, het Moederland van Canada, in België terecht?

In dit blog vertel ik welk simpel antwoord ik heb gevonden in documenten in de Reading Room van de Hoover Institution Library and Archives: de Commission for Relief in Belgium (C.R.B.) kocht begin december 1914 van de Britten 444.000 zakken meel, die door Canada aan Groot-Brittannië waren ‘geschonken’.

Flour. Canada’s Gift – de achtergrond
Canada had als dominion van Groot-Brittannië, het moederland, direct na het uitbreken van de oorlog in augustus 1914 één miljoen zakken meel  ‘geschonken’ – het was een overeengekomen financiële transactie. De zakken van 98 LBS waren bedrukt met de tekst ‘Flour. Canada’s Gift’, verscheept naar Engeland en in Britse havens in voorraad opgeslagen
De provincie Ontario schonk het moederland ook nog eens 250.000 zakken meel van 98 LBS, bedrukt met de tekst ‘Gift from Ontario (Canada) to the Motherland’. (‘Schenking van Ontario aan het Moederland’).
Ik schreef er dit blog over: Eén miljoen zakken meel uit Canada voor Groot-Brittannië.

School Soeurs de Notre Dame, Anderlecht, Brussel: versierde meelzak voorzijde ‘Gift from Ontario’. HILA 62008 box 8.13. Foto: auteur
School Soeurs de Notre Dame, Anderlecht, Brussel: versierde meelzak achterzijde ‘(Canada) to the Motherland. HILA 62008 box 8.13. Foto: auteur


NEGOTIATIONS for 20,000 tons Canadian Flour
Zomaar uit het niets doemde het antwoord op in documenten die ik las tijdens mijn laatste onderzoeksdag onder de Hoover Tower op Stanford University in Palo Alto, Ca. [1]

Op de agenda van een vergadering van de C.R.B. op het hoofdkantoor in Londen op 30 december 1914 staat:
Agendapunt 5)
“ADMIRALTY & BOARD OF TRADE
20,000 tons Canadian Flour
Price not yet arranged.”
(20.000 ton Canadees meel. Prijs nog niet afgesproken)

Ik lees verder en vind de notitie ‘NEGOTIATIONS for 20,000 tons Canadian Flour’ (Bijlage 1 bij dit blog).
In de notitie staat in detail beschreven hoe en wanneer de C.R.B. erin was geslaagd 20.000 ton meel te kopen in Engeland van de Britten, zijnde zakken meel die in augustus geschonken waren door Canada.

Herbert Hoover aan het werk
Herbert Hoover zette zich vanaf 24 november in om de Canadese voorraden meel in Groot-Brittannië beschikbaar te krijgen voor de Belgische bevolking. De zakken meel lagen opgeslagen in pakhuizen in Britse havens en waren tot april 1915 niet nodig voor de Britse bevolking. Het hoofdkantoor van de C.R.B. in Londen had de eerste twee weken van december urgent behoefte aan meel om naar België te verschepen, het lag voor de hand en zou een buitenkans zijn om dit ter plekke zo snel mogelijk beschikbaar te krijgen.

Dus stelde Hoover voor 20.000 ton meel van de Canadese voorraden van de Britten te kopen en aan hen te betalen, of de voorraad meel op kosten van de C.R.B. weer aan te vullen door aankopen in Canada.

De Britten wezen Hoover’s voorstel af en bleven dit doen, totdat hij uiteindelijk geïntroduceerd werd bij de Britse premier Asquith en hem in een vlammend betoog duidelijk maakte waarom hij akkoord zou moeten gaan.
Premier Asquith antwoordde Hoover dat hij niet gediend was van de toon die Hoover tegen hem aansloeg, maar uiteindelijk zwichtte hij wel voor diens overredingskracht.


De woorden van de Britse premier Mr. Asquith volgens het Memorandum van de staf van C.R.B. -London:
“It was the business of the Germans to feed the Belgians…”
“It was a monstrous idea that the British should send foodstuffs into Belgium…”
“He was himself against the work…”
“It was not usual for him to be adressed in this tone…”
“Although he did nog agree in principle he would consent to this proposition if …”


Vanaf 7 december 1914 kocht het C.R.B. kantoor in London het Canadese meel in van de Britten en vervoerde het via Rotterdam naar België.

Ziehier waarom er in België meelzakken ‘Gift from Ontario (Canada) to the Motherland’ versierd zijn. Het zijn de Canadese zakken die de Britten hebben ontvangen en later aan de C.R.B. zijn doorverkocht.

Ecole Bisschoffsheim, Brussel: versierde meelzak ‘Gift from Ontario (Canada) to the Motherland’ (verso). HILA 62008 box 5.5. Foto: auteur

‘Koop voorlopig geen meel in Amerika’
Ik blader verder in documenten in de HILA Reading Room en vind een telegram van Herbert Hoover. Toen hij de deal in Londen had gesloten en 20.000 ton meel beschikbaar had, had hij geen acute behoefte meer aan meel uit de VS. Hij vroeg het CRB-kantoor in New York om graan in plaats van bloem – transport van graan was efficiënter en het zou gemalen kunnen worden in de Belgische maalderijen.

Herbert Hoover vanuit Londen aan Lindon W. Bates in New York: “Koop geen meel meer, dat hebben we hier gekocht. Vul je schepen met graan, erwten of bonen”, 8 december 1914. HILA 22003, box 114 nr. 362

Hoover stuurde dan ook direct een telegram aan Lindon W. Bates van de C.R.B. New York. Bates moest zijn schepen vullen met tarwe, erwten en bonen:
“Do not buy more flour until further notice as we have bought here for spot delivery twenty thousand tons. Fill your ships after this with wheat, peas, or beans. Hoover” (8 December 1914) [2]

C.R.B. kocht van de Britten één derde van hun Canadese meelschenking

La métropole d’Anvers paraissant provisoirement à Londres, 21 januari 1915

In een Belgisch krantenbericht van 21 januari 1915 [3] lees ik -inmiddels weer thuis- over het rapport dat de Britten hebben opgesteld voor het Britse Parlement over de toewijzing van het Canadese meel tot 31 december 1914.

Hieruit blijkt dat de deal van de C.R.B. met de Britten over het Canadese meel ertoe heeft geleid dat de C.R.B. 444.000 zakken meel, dat is 36% van het Canadese meel, heeft aangekocht, zie bijlage 2. In bijgaande grafiek maak ik de gehele verdeling zichtbaar.

Grafiek: verdeling van het Canadese meel door de Britten. 36% is gekocht door de C.R.B. © 2023 Annelien van Kempen

1500 lege zakken verkocht voor liefdadigheid in Groot-Brittannië
Merk op dat in de grafiek ook vermeld staan 1500 meelzakken die de Britten in eigen land bestemd hebben voor doorverkoop van lege zakken voor het goede doel: ‘Sold to release bags for sale at 5s. each in aid of National Relief and Belgian Relief Funds 1500 bags‘. Ik beschreef het al eerder in het blog Eén miljoen zakken meel uit Canada voor Groot-Brittannië.

Dit bericht in Canadese krant spreekt abusievelijk over ‘empty sacks which had contained the Canadian gift flour for Belgians’. Dit had moeten zijn ’the Canadian gift flour for Britain, the Motherland’, 8 december 1914

De intentie was geweest 10.000 lege zakken voor het goede doel te verkopen (The Standard, St. Catharines, Ontario, Canada, 7 januari 1915). Uiteindelijk zijn er in Engeland maar 1500 zakken voor het goede doel verkocht.
Tot heden heb ik daar geen exemplaren van teruggevonden in enige verzameling. Wat zou het bijzonder zijn om een van deze Canadese, Britse zakken te vinden!

Conclusie
De verkoop van lege meelzakken voor liefdadige werken en de versiering van de zakken heeft zijn oorsprong in Groot-Brittannië bij de Belgische vluchtelingen in Sheffield en omgeving. Britse kranten schrijven erover in januari 1915. In België werden de Canadese meelzakken verkocht als souvenirs, net als in Engeland.

The Manchester Evening News, 25 januari 1915

 


Bijlage 1
HILA CRB-records 22003 Box 47

Agenda for Wednesday December 30th, 1914 – C.R.B. Headoffice London
– 20,000 tons Canadian flour – Price not yet arranged

II. (2) d. NEGOTIATIONS for 20.000 tons Canadian Flour

Letter Hoover 24 November 1914 to Board of Trade.
In spite of all efforts to secure immediate supplies, we are confronted by absence of supplies for first two weeks December.
40 or 50 cargoes arriving end of December and January and February.
“I should be greatly obliged if you would consider the possibility of allowing us to draw 20,000 tons of flour from the supply in the hands of the Government from Canada.”
C.R.B. undertakes to purchase the same and ship it from Canada, or, if preferred, to pay the cost to Government brokers.

Board of Trade refuses permission by telephone, 30th November 1914.

Letter Hoover 30th November 1914 to Board of Trade goes over the situation in detail and repeats request.

Memorandum Hoover (Monday following December 3rd?)
In substance – Hoover interested Sir Gilbert Parker in the question.
Sir Gilbert Parker took him to call on Canadian High Commissions. Latter agreed, but had no authority to set. Sir Gilbert took him to see Mr. Masterman, member of the Cabinet. Masterman expressed sympathy and called up Sir Herbert Samuel.
“I went to see Sir Herbert and again explained to him the whole situation in Belgium and what I felt should be the British attitude towards our work, and the lack of sympathy which I had hitherto met in every direction. I pointed out to him that the humanitarian side in this matter must transcend in the English mind the military advantages, and, after considerable discussion he told me that he was entirely of my view but stated that he thought it was desirable for me to put my case to Mr. Asquith. He thereupon arranged for a meeting with Mr. Asquith at 1 o’clock.’ (December 4th).

“Sir Herbert Samuel took me to Mr. Asquiths office and introduced me to the Premier. I stated the position of our supplies to Belgium; elaborated the position of the Belgian civil population; the work that we had so far done; the problem which confronted us, and my feeling that the attitude  of the English Government was not one which history would be proud of, and pointed out to him that the recent section of the Admiralty in warning ships not to go to Rotterdam, appeared to us an indirect method to put an end to our activities.

Mr. Asquith stated to me that it was the business of the Germans to feed the Belgians from every legal and moral point of view; that the British had no obligation to the civil population; that it was distinctly against the interests of the British people that the Germans should be relieved of their obligations, and that it was a monstrous idea that the British should send foodstuffs into Belgium simply to fill the vacuum created by German requisitions; that he did not consider there was any moral obligation on the part of the British people to do this, and that he was himself against the work.”

With some abruptness I pointed out that the civil population had been brought to this pass through the action of the British; that if the British claim that they were fighting the war on behalf of Belgians were true, they would be unable to substantiate this claim in history if they allowed, or prevented others from saving, the Belgian population from decimation by starvation or through slaughter arising out of starvation riots; that although the British Government refuse to give us assistance, they do not dare to put and end to our shipment of foodstuffs from America into Belgium if they wished to hold one atom of American public esteem; that, disregarding right or wrong obligations of the Germans (which obligation I told him the Germans entirely denied) that I was convinced that the Germans would not feed the Belgians, and that they must certainly starve unless the activities of this Commission continued; subsequently, that I was not asking the British Government to give one penny, I was simply asking permission to purchase 20,000 tons of flour for which we would pay, or we would borrow it and undertake to replace it as fast as the ships could arrive from Canada; that I knew the 20,000 tons of flour was in the warehouses, that it was not intended to use it until April, and that there was ample time to replace it in full before that time provided the British Fleet maintained control of the sea.”

“Mr. Asquith stated that it was not usual for him to be addressed in this tone, for which I expressed regret and apologized on the ground that my emotion for the results which must ensue from a negative reply on his part, was sufficient to justify any tone which I had used.’

“After some discussion with Sir Herbert Samuel, he finally stated that, although he did not agree in principle he would consent to this proposition if Mr. Runciman was favorable and that it must rest on the Board of Trade to give a final decision as they were responsible for the supply of foodstuffs in Great Britain.”

Hoover lunched with Sir Herbert, Mr. Masterman and Sir Gilbert. On the following Monday received message from Sir Herbert asking him to attend meeting of Cabinet Committee on food supplies. H. attended meeting at noon, Monday. Mr. Runciman, Mr. McKenna, Lord Lovat, Sir Herbert Samuel, Mr. Masterman and others. H. stated the case briefly, complaining of lack of support, and speaking of the effect on public sentiment in U.S. He gained the point, and afterwards arranged for delivery of the flour.

The flour was purchased at English ports early in the week following 7th December.”


 


Bijlage 2

La métropole d’Anvers paraissant provisoirement à Londres, 21 januari 1915

“Interesting details of the distribution of the various Canadian gifts of foodstuffs to the Mother-country are contained in a White-paper (Cd 7763) relating to the special work of the Local Management Board arising out of the war up to December 31, which has just been presented to Parliament.”

The Government Gifts received by the Local Government Board were 1,000,000 bags of flour from the Dominion of Canada, 250,000 bags of flour from the province of Ontario”

 “Free storage of the flour has been given by the port authorities of Belfast, Bristol, Cardiff, Dublin, Glasgow, Liverpool and London”

“THE FRUITS OF THE EARTH”
“Of the 1,250,000 bags of flour 940,530 have been allocated as follows:
Local representative committees for relief of distress 90,474
Belgian refugee committees 1,691
Placed at the disposal of the commission for Relief in Belgium, about 443,886
Transferred to War Office, 99,760
Further quantity offered to War Office, 300,000
Sold to release bags for sale at 5s. each in aid of National Relief and Belgian Relief Funds, 1,500
Damaged flour sold or in process of sale 3,219


Inhoudsopgave blogs Canadese meelzakken
Eerdere blogs over de Canadese meelzakken, ‘les sacs canadiens’, zijn:
Canadese meelzakken en de gigantisch opgeblazen ‘Hulde aan Amerika’

Lake of the Woods Milling Company, Keewatin, Kenora, Canada

Eén miljoen zakken meel uit Canada voor Groot-Brittannië

Dank van Puers/Flour Canada’s Gift


Voetnoten:

[1] HILA CRB-records 22003 Box 47. Gelezen op 3 juni 2022.

[2] HILA CRB-records 22003 box 114 Cablegrams Bates -Hoover.

[3] La métropole d’Anvers paraissant provisoirement à Londres, 21 januari 1915

The Hoover Institution Library & Archives flour sack collection

On May 19th, 2022, I left Amsterdam Airport Schiphol to go to the United States for my six-week American sack trip. First stop was Stanford University, Palo Alto, California, to do research at the Hoover Institution Library and Archives (HILA).

Exactly one year later, on social media, I reported daily on my journey via retrospectives and updates on my Instagram account @floursacksww1 en Facebook pagina Annelien van Kempen.

Dutch researcher riding a wholesome Dutch bicycle across the Stanford University campus on her way to Hoover Tower, May 2022

My wish was to examine all decorated flour sacks from WWI on site. But would that work? What would it result in?
Since 2019 I have been in contact with the archivists to discover which collection HILA is keeping. One thing became clear to me: there were no exact data. The online archive information was limited, but they sent me some photographs.
Through contact with Evelyn McMillan, expert in war lace and great connoisseur of the decorated flour sacks, retired staff member at Stanford University, I received extremely detailed and useful information.
In collaboration with Evelyn, I prepared my American Sack Trip, specifically the research in HILA.

New constructions and Covid in Palo Alto

Screens around the Hoover Institution construction site, May 2022. Photos show Lou and Henry Hoover in 1932 and the first archives shipment, arriving in 1921. Photo: author

The problem for the HILA employees, working at the Stanford University campus in Palo Alto, was that part of their archives had been temporarily moved to large warehouses across the San Francisco Bay due to reconstruction. Trucks with trailers drove up and down daily to deliver archive boxes to researchers in the HILA Reading Room. Decorated flour sacks would only be brought with the trucks if the archive boxes were requested in good time.
And due to Covid, the Reading Room was still closed to outside researchers at the time I submitted my research request.
In addition, the Herbert Hoover Subject Collection, Box 392, which houses the decorated flour sacks, was and is closed to researchers. Fortunately, the HILA staff were willing to make an exception for me, a researcher from the Netherlands. However, it was uncertain whether there would be enough staff available to give me the necessary assistance in examining the flour sacks, I would probably only have access to three or four boxes.
I decided to take the risk and went to California.

Stanford University campus with Hoover Tower, May 2022. My meeting with the HILA staff was held on these benches in the shade of the trees. They invited me to do research in the Preservation Lab. Photo: author.

My motivation for researching all flour sacks
Once in the Reading Room of the Hoover Institution, the HILA staff invited me to present my project. I motivated my request to examine all flour sacks in the HILA collection:

*) in my research I consider both the HILA flour sack collection and the Herbert Hoover Presidential Library and Museum (HHPLM) flour sack collection to be one large American “Hoover collection”. HHPLM has invited me to examine their entire collection, I had been awarded with a Travel Grant from the Hoover Presidential Foundation. The large “Hoover Collection” originated in HILA around 1920 when the Commission for Relief in Belgium (CRB) archives were formed. Before traveling to HHPLM I wanted to research the HILA collection, where it all started, then take the results with me to Iowa.

*) In four years of research I have mapped all Belgian public collections in my Register of Flour Sacks. The purpose of my American Sack Trip is to add the American collections to this Register. They are a special part of the collection, as they consist of the sacks that have returned to North America, the continent from which they were initially shipped, filled with flour. My offer to HILA was to use my expertise to contribute to the knowledge about the collection, to make an inventory of the HILA collection and to put the data in a spreadsheet for various statistics.

*) With my research I want to highlight the importance of the role of girls and women in food aid for the Belgian population in 1914-1918. In the HILA collection, each decorated flour sack is handmade, a unique, individual piece of work by Belgian girls and young women. I want to know the names of the embroiderers; I work with Hubert Bovens in Wilsele, Belgium, to determine their identity based on their biographical data. If I only examine a few sacks, then I am missing out on all those Belgian girls who have worked to decorate the sacks.

Belgian Parochial Girls’ School, 1915, class photo. Coll. HILA HHSC 62008, env. N
“Image that showcases the side of research people never imagine”, flour sack research by Annelien van Kempen in the HILA Preservation Lab, May 2022. Photo: HILA staff

 

A day and a half of flour sack research
My plea was successful. Rayan Ghazal, head of the Preservation Lab, invited me to start my research of the decorated flour sacks in the HILA collection in the Preservation Lab, the workshop under the Hoover Tower.

Together with two experienced and skilled staff members, Laurent Cruveillier, book and paper curator, and Kurtis Kekkonen, restoration specialist, we photographed forty flour sacks in one afternoon!
And I was invited to come back the next day.

Laurent Cruveillier and Kurtis Kekkonen during our flour sack survey at the Preservation Lab, HILA May 25, 2022. Photo: Author

On day two we continued our work. We wanted to study all the boxes of decorated flour sacks, but we didn’t know how many sacks they contained.

We were done at five o’clock, we appeared to have seen and photographed over 120 items. That, added to the previous day’s result, gave me a total of 167 decorated flour sacks in the collection of the Hoover Institution Library & Archives. [1]

“Another image that showcases the side of research people never imagine”, ”, flour sack research by Annelien van Kempen in the HILA Preservation Lab, May 2022. Photo: HILA staff

A unique flour sack survey in a day and a half! Now that these flour sacks have been photographed, I realize that it is unlikely they will reappear at the same time in the near future.

Statistics HILA flour sack collection
With all the data obtained, I set to work creating the HILA Inventory List, a spreadsheet listing all the characteristics of value to my research. The photos I had taken were very helpful. After one Saturday of intense work the spreadsheet was ready to be sent to the HILA archivist.

Conclusion
Some findings about the HILA collection of decorated flour sacks from WWI:

  • All flour sacks are processed; I did not register any unprocessed sacks.
  • The origin of the flour sacks is printed and traceable on 90% of the sacks, they originate from 22 states, several American relief organizations, and some Canadian provinces.

    Graph: The origin of the flour sacks: American states and Canadian provinces which have supplied the Belgian Relief flour sacks. HILA coll. © 2023 Annelien van Kempen
  • The HILA collection includes flour sacks decorated in eight of Belgium’s nine provinces. More than 40% come from Brussels – from girls’ schools. The province of Liège is missing from the list, there may be specimens in “Belgium other”.

    Graph: The Belgian provinces where the flour sacks were transformed and decorated. HILA coll. © 2023 Annelien van Kempen
  • Nearly 70 flour sacks have been processed in Belgian girls’ schools, mainly in Brussels. The school of the Sœurs de Notre-Dame in Anderlecht takes the crown with 38 sacks, which is 25% of the entire HILA collection.

    Graph: Numbers of decorated flour sacks per Belgian girls’ school. HILA coll. © 2023 Annelien van Kempen
  • More than 50 flour sacks were decorated by young, sometimes professional, needleworkers for the benefit of the local relief committee or by order of the committee or the municipality.
  • The name of the Belgian maker is mentioned on forty items. That is why I have created the new page ‘Embroiderers’ on my blog website. The names are listed. The biographical data are the result of research by Hubert Bovens in Wilsele, Belgium.
Class photo taken at a Belgian girls’ school, 1915. HHSC 62008, env. N. Coll. HILA

Class photos
The HILA archives revealed envelopes full of class photos of Belgian schoolgirls in 1915. Girls this age spent some of their time at school decorating the flour sacks.
That is why I use the class photos as an illustration to evoke the atmosphere of that time.[2]

Cuvelier, Ecole Morichar, Saint-Gilles. Flour sack American Commission, embroidered, painted, 1915. “L’Union Fait La Force”. With drawn portraits of Queen Elisabeth, King Albert, and the Belgian lion. HILA 62008 box 19.3. Photo: author


Thanks to:
– The HILA staff who made my research of the flour sack collection possible: Rayan Ghazal, Laurent Cruveillier, Kurtis Kekkonen, Jessica Lemieux, Chris Marino, Katherine Ramirez, Linda Bernard, Samira Bozorgi and many others!
– Evelyn McMillan for making my stay possible, her reflections, interventions, and above all her generous hospitality.
– Elena S. Danielson for sharing her expertise and giving moral support.
– Hubert Bovens in Wilsele, Belgium, for his research into the biographical data of the embroiderers.


More blogs on HILA’s flour sack collection
More blogs on the decorated flour sacks at Hoover Institution Library & Archives, Stanford University, Palo Alto, California:

De Getelinie op bloemzak in de Warren Gregory collectie  (The Getelinie on flour sacks in the Warren Gregory collection)

Eight students in St-Gilles on American Commission flour sacks

Rassenfosse’s hiercheuse op meelzak in Hoover Institution (The Rassenfosse hiercheuse flour sack in the Hoover Institution)

Beschilderde meelzakken in de Hoover Institution (Painted flour sacks at the Hoover Institution)

De trouwdag van Maria Gauquie en Hector Impe en de kanten bloemzak van Tielt (The wedding day of Maria Gauquie x Hector Impe and the Tielt’s lace flour sack)


Footnotes:

[1] Without doubt, the HILA flour sack collection is larger than the 167 items I have seen and photographed. For instance, there are several very interesting painted flour sacks by Belgian well-known artists; there is the beautiful lace decorated “Zephyr” flour sack from the Belgian town of Tielt; and some more items.

[2] Hoover Institution Library and Archives – consulted archives:
– Frederick H. Chatfield Papers box 53008 envelope mB;
– Herbert Hoover Subject Collection 62008 envelope N;
– Commission for Relief in Belgium 1914-1930 22003-10.A-V box 632 enveloppe KK;
– CRB-records 22003 box 625.

Hoover Institution Library and Archives-collectie versierde meelzakken

Op 19 mei 2022 vertrok ik vanaf Schiphol naar de Verenigde Staten voor mijn Amerikaanse Zakkenreis van zes weken. Eerste stop was Stanford University, Palo Alto, Californië, voor onderzoek in de Hoover Institution Library and Archives (HILA).

Precies een jaar later, kon je me volgen op mijn reis. Ik deed dagelijks verslag via terugblikken en updates op mijn Instagram account @floursacksww1 en Facebook pagina Annelien van Kempen.

Nederlandse onderzoekster rijdt op een degelijke Hollandse fiets over de Stanford University campus op weg naar Hoover Tower, mei 2022.

Mijn wens was om alle versierde meelzakken van WO I daar ter plekke te onderzoeken. Maar zou dat lukken? Wat zou het opleveren?
Sinds 2019 was ik in contact met de archivarissen om te achterhalen welke collectie HILA bewaart. Een ding werd me duidelijk: exacte gegevens waren er niet. De online-archiefinformatie was beperkt, ik kreeg wel enkele foto’s opgestuurd.
In contact met Evelyn McMillan, deskundige in war lace en groot kenner van de versierde meelzakken, bovendien werkzaam op Stanford University, ontving ik buitengewoon rijke en nuttige informatie.
In samenwerking met Evelyn bereidde ik mijn Zakkenreis en onderzoek in HILA voor.

Verbouwing en Covid in Palo Alto

Schermen rond de bouwplaats van de Hoover Institution, mei 2022. Op de foto’s Lou en Henry Hoover in 1932 en de eerste lading archieven die arriveren in 1921. Foto: auteur

Probleem voor de HILA-medewerkers, werkzaam op de Stanford University campus in Palo Alto, was dat een deel van hun archieven vanwege verbouwingen tijdelijk verhuisd was naar grote opslagloodsen aan de overkant van de Baai van San Francisco. Trucks met opleggers reden dagelijks op en neer om archiefdozen voor onderzoekers in de HILA Reading Room aan te voeren. Alleen door tijdig aanvragen van de archiefdozen versierde meelzakken zouden deze met de vrachtwagens worden meegebracht.
Door Covid was de Reading Room nog gesloten voor externe onderzoekers op het moment dat ik mijn aanvraag voor onderzoek indiende.
Bovendien, de Herbert Hoover Subject Collection, Box 392, waar de versierde meelzakken in zijn ondergebracht, was en is ‘closed to researchers’.  Maar gelukkig wilde de HILA-staf voor mij, onderzoeker uit Nederland, een uitzondering maken. Alleen was onzeker of er voldoende medewerkers aanwezig zouden zijn om mij de nodige assistentie te geven bij het onderzoeken van de meelzakken, waarschijnlijk zou ik slechts toegang krijgen tot drie of vier dozen.
Ik besloot het erop te wagen en ben naar Californië vertrokken.

De campus van Stanford University met Hoover Tower, mei 2022. Op de bankjes vond de vergadering plaats met de HILA-staf, waarin ik werd uitgenodigd tot research in het Preservation Lab.  Foto: auteur

Mijn motivatie voor onderzoek van alle zakken
Eenmaal ter plekke ben ik uitgenodigd voor een vergadering waarin ik mijn motivatie heb gegeven waarom ik alle meelzakken in de HILA-collectie wilde onderzoeken:

*) De HILA-meelzakkencollectie beschouw ik samen met de meelzakkencollectie in de Herbert Hoover Presidential Library and Museum in Iowa voor mijn onderzoek als één geheel, de “Hoover-collectie”. Ik ben uitgenodigd in Iowa de gehele collectie te komen onderzoeken en heb daarvoor een Travel Grant ontvangen van de Hoover Presidential Foundation. De “Hoover-collectie” is ontstaan in HILA rond 1920 met de CRB-archieven, die basis wil ik eerst onderzoeken voordat ik naar Iowa doorreis;

*) In vier jaar onderzoek heb ik alle Belgische publieke collecties in kaart gebracht in mijn Register van Meelzakken. Doel van mijn Amerikaanse Zakkenreis is om de Amerikaanse collecties daaraan toe te voegen omdat zij als bijzonderheid hebben dat de zakken teruggekeerd zijn naar Noord-Amerika, het werelddeel waar ze, gevuld met meel, vandaan verscheept zijn. Mijn aanbod is om vanuit mijn deskundigheid bij te dragen aan de kennis over de collectie, een inventarisatie te maken van de HILA-collectie en de gegevens in een spreadsheet te zetten ten behoeve van diverse statistieken;

*) Ik wil met mijn onderzoek het belang van de rol van meisjes en vrouwen bij de voedselhulp voor de Belgische bevolking in 1914-1918 belichten. In de HILA-collectie is iedere versierde meelzak met de hand gemaakt, een uniek, individueel werkstuk van Belgische meisjes en jonge vrouwen. Ik wil de namen kennen van de borduursters, ik werk samen met Hubert Bovens te Wilsele om hun identiteit vast te stellen aan de hand van hun biografische gegevens. Wanneer ik slechts een aantal zakken onderzoek, dan doe ik tekort aan al die Belgische meisjes die zich hebben ingezet om de zakken te versieren.

Belgische Parochiale Meisjesschool, 1915, klassenfoto. Coll. HILA HHSC 62008, env. N
“Image that showcase the side of research people never imagine”, meelzakkenonderzoek door Annelien van Kempen in de Preservation Lab van HILA, mei 2022. Foto: HILA staff

Anderhalve dag zakkenonderzoek

Mijn pleidooi slaagde. Het hoofd van het Preservation Lab, Rayan Ghazal, nodigde me uit om in de ‘Preservation Lab’, de werkplaats onder de Hoover Tower, mijn onderzoek van de versierde meelzakken in de HILA-collectie te starten. Tesamen met twee ervaren en vakkundige stafleden, Laurent Cruveillier, conservator boek en papier, en Kurtis Kekkonen, restauratie specialist, fotografeerden wij in één middag veertig meelzakken! En ik werd uitgenodigd om de volgende dag terug te komen.

Laurent Cruveillier en Kurtis Kekkonen tijdens het meelzakkenonderzoek in het Preservation Lab, HILA 25 mei 2022. Foto: auteur

Dag twee zetten we ons werk voort. We wilden alle dozen versierde meelzakken bestuderen, maar hoeveel zakken dat waren wisten we niet.
Om vijf uur waren we klaar, we bleken ruim 120 items te hebben gezien en gefotografeerd. Dat maakte, opgeteld bij het resultaat van de vorige dag, dat ik een totaal van 167 versierde meelzakken had bestudeerd in de collectie van de Hoover Institution Library and Archives. [1]

“Another image that showcase the side of research people never imagine”, meelzakkenonderzoek door Annelien van Kempen in de Preservation Lab van HILA, mei 2022. Foto: HILA staff

Onderzoek in anderhalve dag, niet eerder vertoond! Nu deze meelzakken zijn gefotografeerd besef ik dat het onwaarschijnlijk is dat ze op korte termijn nog eens allemaal tegelijk tevoorschijn zullen komen.

Statistieken HILA-collectie
Met alle verkregen gegevens ging ik aan het werk om de inventarislijst te maken, een Excel-spreadsheet met vermelding van alle kenmerken die voor mijn onderzoek belangrijk zijn. De foto’s waren behulpzaam, zodat ik met een zaterdag hard doorwerken het spreadsheet gereed had en aan de HILA-archivaris heb toegestuurd.

Conclusie
Enkele bevindingen over de HILA-collectie versierde meelzakken van WO I:

  • Alle meelzakken zijn bewerkt, ik zag geen onbewerkte zakken.
  • De origine van de meelzakken, waar ze gevuld met meel vandaan gestuurd zijn, is voor 90% te lezen op de zakken, ze zijn afkomstig uit 22 Amerikaanse staten, enkele Amerikaanse hulporganisaties en een paar Canadese provincies.

    Grafiek: De origine van de meelzakken, uit welke Amerikaanse staat en Canadese provincie ze, gevuld met meel, verstuurd zijn naar België. HILA coll. © 2023 Annelien van Kempen
  • De HILA-collectie bevat meelzakken die zijn versierd in acht van de negen Belgische provincies. Meer dan 40% komt uit Brussel – van de meisjesscholen. De provincie Luik mist in de opsomming, mogelijk zijn er exemplaren in ‘België overig’;

    Grafiek: Aantallen versierde meelzakken per Belgische provincie waar ze bewerkt zijn. HILA coll. © 2023 Annelien van Kempen
  • Bijna 70 meelzakken zijn bewerkt op Belgische meisjesscholen, vooral in Brussel. De school van de Sœurs de Notre-Dame te Anderlecht spannen de kroon met 38 exemplaren, dat is 25% van de gehele HILA-collectie;

    Grafiek: aantallen versierde meelzakken per Belgische meisjesschool. HILA coll. © 2023 Annelien van Kempen
  • Ruim 50 meelzakken zijn versierd door jonge, soms professionele, handwerksters ten behoeve van de lokale hulpkomiteit of in opdracht van het komiteit of de gemeente;
  • Op veertig werkstukken is de naam van de Belgische maakster vermeld. Daarom heb ik aan mijn blogwebsite de nieuwe pagina Borduursters‘ aangemaakt. De namen staan vermeld. De biografische gegevens zoals nu bekend zijn het resultaat van het opzoekwerk van Hubert Bovens te Wilsele.
Klassenfoto gemaakt op een Belgische meisjesschool, 1915. HHSC 62008, env. N. Coll. HILA

Klassenfoto’s
In de archieven van HILA heb ik enveloppen vol klassenfoto’s van Belgische schoolmeisjes in 1915 gevonden. Meisjes van deze leeftijd werkten op school aan het versieren van de meelzakken.
Daarom gebruik ik de klassenfoto’s ter illustratie om de sfeer van toen op te roepen.[2]

 

M. Cuvelier, Ecole Morichar, Sint-Gillis. Bloemzak ‘American Commission’, geborduurd, beschilderd, 1915. ‘L’Union Fait La Force’. Met getekende portretten van koningin Elisabeth, koning Albert en de Belgische leeuw. HILA 62008 box 19.3. Foto: auteur

Dank
– Dank aan de staf van de Hoover Institution Library and Archives die mijn onderzoek van de collectie versierde meelzakken mogelijk maakte: Rayan Ghazal, Laurent Cruveillier, Kurtis Kekkonen, Jessica Lemieux, Chris Marino, Katherine Ramirez, Linda Bernard en vele anderen!
– Dank aan Evelyn McMillan voor het mogelijk maken van mijn verblijf, haar meedenken, interventies en haar gastvrijheid.
– Dank aan Hubert Bovens te Wilsele voor zijn opzoekwerk van de biografische gegevens van de borduursters.

Meer blogs over HILA
Mijn eerdere blogs over versierde meelzakken in Hoover Institution Library and Archives, Stanford University, Palo Alto, Californië:

* De Getelinie op bloemzak in de Warren Gregory collectie 
**Acht studentes in Sint-Gillis op meelzakken American Commission
*** Rassenfosse’s hiercheuse op meelzak in Hoover Institution
**** Beschilderde meelzakken in de Hoover Institution
***** De trouwdag van Maria Gauquie en Hector Impe en de kanten bloemzak van Tielt

Voetnoten:
[1] De 167 versierde meelzakken in de HILA-collectie die ik heb gezien en gefotografeerd in deze anderhalve dag is niet de complete collectie bloemzakken van HILA. Toegevoegd moeten worden: de beschilderde meelzakken van Belgische kunstenaars; de ‘kanten Zephyr-meelzak van Thielt’ en nog enkele exemplaren waarvan ik het bestaan ken.

[2] Archieven van Hoover Institution Library and Archives:
– Frederick H. Chatfield Papers box 53008 envelope mB;
– Herbert Hoover Subject Collection 62008 envelope N;
– Commission for Relief in Belgium 1914-1930 22003-10.A-V box 632 enveloppe KK;
– CRB-records 22003 box 625.

Terugkeer van de ‘Dudzeele’ meelzak

In 1914 doneerden de inwoners van Lexington en North Platte, Nebraska, VS, bloem, verpakt in katoenen zakken voor het Belgian Relief werk.  De zakken meel staken begin 1915 de oceaan over, onder meer naar Dudzele, West-Vlaanderen, België. Eenmaal geleegd bij de plaatselijke bakker kwam een van de zakken in handen van een vlijtige handwerkster, die in opdracht van het Voedingskomiteit van Dudzele de zak transformeerde tot kussenhoes, versierd met een bedanktekst en patriottische motieven.
Deze versierde meelzak kwam terecht bij de Amerikaanse familie Johnson Shaler, die het drie generaties lang bewaarde.
Anno 2023 hebben zij de meelzak terug gebracht naar Dudzele om deze terug over te dragen aan de afstammelingen van de bewerkers van de zak.

Officiële overhandiging in het stadhuis van Brugge van de ‘Dudzeele’ meelzak en het ‘Hooglede’ kanten tafelkleed door Carol Brouha namens de Amerikaanse familie, die het drie generaties lang bewaarde. Vlnr. Brugs schepen Nico Blontrock, Dirk Pieters, Heemkunde Dudzele, Carol Brouha, Annelien van Kempen en Hoogleeds schepen Frederik Sap, 7 april 2023. Foto: Jo van Ongevalle
Aankomst van Carol Brouha met de twee kunstwerken in het stadhuis van Brugge. Paul Brouha was ziek, hij besloot, met grote spijt, in het hotel te blijven. Foto: auteur

 


Lexington Mill & Elevator Co.

Emil en Emma Leflang, van de Lexington Mill & Elevator Co. Foto online

Lexington Mill & Elevator Co. in Lexington, Nebraska, was eigendom van de familie Leflang. Zij waren immigranten uit Denemarken; hun voorouders kwamen uit Nederland, toen was de familienaam Leeflang.

De maalderij kreeg het hard te verduren in 1914. Op 21 september 1914 brandde de maalderij in Lexington met magazijnen en inventaris volledig af.

The Southwestern Grain and Flour Journal, Wichitia, Kansas, 1 oktober 1914

De maalderij zou zo snel mogelijk nieuw opgebouwd worden, maar dat proces zou duren tot juni 1915. In de tussentijd waarborgde het bedrijf de leveringen aan klanten door het leasen van de North Platte Mill & Grain Co. in North Platte, Nebraska, een plaats 100 kilometer verderop.

Lexington en North Platte, Nebraska, schenken 500 zakken meel

‘Lexington Mill schenkt 100 zakken meel’. North Platte semi-weekly tribune, 20 november 1914

In november 1914 reageerde de Lexington Mill & Elevator Co. positief op de oproep van het vakblad The Northwestern Miller om meel te schenken voor hulp aan de Belgische bevolking.

Meelzak Belgian Relief Flour Lexington Mill & Elev. Co., Lexington, Nebraska/Dudzeele, 1915 (verso). Foto auteur

De burgers van Lexington en North Platte konden ook meedoen door gelddonaties, die de maalderij omzette in zakken meel voor 95 dollarcent per zak.

Spoorwegemplacement in Lexington. Foto: History Nebraska coll.item 26354, postcard 1907

Half december vertrok een ton meel in 500 zakken (121 barrel) [1] met bedrukking ‘Belgian Relief Flour Lexington Mill’ per trein naar het verzamelpunt, waar alle Nebraska maalderijen hun bijdrage afleverden voor de Millers’ Belgian Relief Movement.

Kaart van de Amerikaanse staat Nebraska. Bron: Nationalatlas.gov
Bijdragen Belgian Relief Flour uit Nebraska, Miller’s Belgian Relief Movement

Zo’n twintig maalderijen leverden voor de staat Nebraska 2.465 barrels, gelijk aan 21,5 ton meel, dus bijna 10.000 zakken Belgian Relief Flour.
Wagonladingen vertrokken naar de haven van Philadelphia waar het stoomschip South Point verwacht werd.

Op 11 februari 1915 vertrok de South Point met aan boord 283.000 zakken meel, uitgezwaaid door een gezelschap hoogwaardigheidsbekleders. Het schip bereikte veilig de haven van Rotterdam op zaterdag 27 februari.

De South Point wordt gelost in de Maashaven in Rotterdam, februari 1915. Foto HILA
Binnenschepen wachten in de Maashaven te Rotterdam op hun lading bij de South Point, februari 1915. Foto HILA CRB records box 624

The Miller’s Belgian Relief Movement

Vrouwen aan boord van een binnenschip dat zakken meel zal vervoeren van Rotterdam naar België. Foto HILA CRB records box 624

‘The Northwestern Miller’ in Minneapolis, Minnesota, was een vooraanstaande Amerikaanse krant voor de graanhandel en maalderijen.
De hoofdredacteur, William C. Edgar nam in november 1914 het initiatief voor een hulpactie, die uiteindelijk leidde tot het zenden van een afgeladen oceaanstomer met hulpgoederen, afkomstig van adverteerders, lezers en sympathisanten van de krant.

De heer Edgar begeleidde in maart 1915 zelf het transport naar Europa en reisde mee naar België om erop toe te zien dat de goederen goed terecht kwamen. Met groot enthousiasme deed hij in zijn krant verslag over zijn ervaringen tijdens de enerverende reis.
Na terugkeer legde hij in een uitgebreid rapport verantwoording af aan de hulpgevers.[2]

Drie zaken in dit rapport zijn bijzonder interessant als informatie over de bloemzak van Dudzele.

Advertentie in The Northwestern Miller, november 1914. HILA CRB records 22003 box 323, folder 2

1)  De hulpactie was nauwkeurig geregisseerd door William Edgar. Hij had de maalderijen in november duidelijke instructies gegeven voor het verpakken van het meel. De verpakking moest een solide katoenen 49 pound (22,5 kg) zak zijn, om drie redenen:
a) de afmeting van deze zak meel zou geschikt zijn om door één persoon gedragen te worden op de uiteindelijke plek van bestemming
b) het gebruik van katoen ondersteunde de Amerikaanse katoenindustrie, die het moeilijk had
c) en het belangrijkste motief: nadat de zakken geleegd waren door de bakkers, zouden huisvrouwen de katoenen zakken kunnen gebruiken om (onder)kleding en huishoudtextiel van te maken, zodat de hulpactie zowel voedsel als kleding verstrekte.

2)  Ook was er de instructie voor de bedrukking van de zak met logo’s en informatie van de afzenders

3) Wanneer William Edgar half maart 1915, na aflevering van de hulpgoederen, in Brussel arriveerde op het kantoor van de Commission for Relief in Belgium (CRB) informeerde CRB-gedelegeerde Lewis Richards hem over het hergebruik van de zakken en de transformatie van meelzakken tot kussenhoes, theemuts, tafelkleed, enz. Richards liet aan Edgar voorbeelden zien. Edgar was er zeer van gecharmeerd en gaf een grote bestelling op van te versieren meelzakken, om deze te zijner tijd cadeau te doen aan gulle gevers, de maalderijen, betrokken bij zijn actie. Hij vroeg bij zijn order speciaal die zakken te kiezen die door hem waren afgeleverd. Dat waren de zakken met bedrukking ‘Belgian Relief Flour’.

Dansende leerlingen van de Dudzeelse Zusterschool in gelukkige tijden, begin 1900. Foto: Archief Heemkring Dudzele (online)

Dudzeels Comiteit voor Hulp en Voeding
Dudzele (oude spelling Dudzeele) lag tijdens Wereldoorlog I in het Duitse ‘Etappengebiet’, het diende als rustgebied voor de fronttroepen van de Duitse bezetter.

Dudzele begin 1900. Foto archief Heemkring Dudzele (online)

De bevoorrading van levensmiddelen voor de bevolking was de zorg van het bestuur van het plaatselijke komiteit dat bestond uit de heren: pastoor E.H. Bonne, notaris A. Depuydt en schoolmeester Leopold Bogaert: ‘Tot de voedingswaren, die verdeeld werden behoorden onder andere spek, maïsvlokken, rijst, zuurkool, suiker en een soort siroop of marmelade. De voorraden werden opgeslagen en de bedelingen vonden steeds plaats op dezelfde locatie. De levensmiddelen en steenkolen werden door boeren met paarden en wagens waarschijnlijk te Brugge opgehaald.’[3]

Een aantekening in het CRB-archief luidt:
‘Brugge – toeleveringen vanuit Gent, maar het komiteit rapporteert aan Brussel. De gemeenten zenden hun vertegenwoordigers naar Brugge’s maandelijkse vergaderingen die ook bijgewoond mag worden door de CRB-vertegenwoordiger’.[4]
Het Dudzeels komiteit stond onder toezicht van het provinciaal komiteit van noordwest Vlaanderen en die rapporteerde aan het Nationaal Komiteit voor Hulp en Voeding in Brussel.

In de stoommaalderij van de familie Monbaliu in Dudzele werd gewerkt voor het voedingskomiteit. De molenaar zette zijn herinneringen aan de Grote Oorlog op schrift. [5]
‘Sinds de Westmolen ontmanteld werd, was er in de stoommaalderij veel werk. Er moest immers voor de klanten, maar ook voor het Voedingscomiteit gemalen worden. Elke die iets te malen had moest vooreerst een machtiging bekomen, waarin het aantal kilo’s vermeld stond. Deze machtiging moest tijdens het vervoer en tijdens het verblijf in de molen steeds vertoond kunnen worden. Deze machtigingen werden afgeleverd door de dienst ravitaillering op het gemeentebestuur. Ze werd verleend volgens het aantal te voeden personen en het aantal dagen waarop de voeding betrekking had. In ruil voor die machtiging werden de overeenstemmende rantsoenzegels voor brood ingehouden.
Dat bracht in de molen een hele boekhouding mee, en veelvuldige kontrole’. (citaat blz. 193)
….…..
Verder moest er ook een voorraad aangevoerde rijst -uit Amerika- met de zachte grauwe stenen tot rijstbloem verwerkt worden voor de kinder- en dieetvoeding. Die rijst kon men toen in geen andere molen van de streek verwerken bij gebrek aan gepaste zachte molenstenen. De stoommolen bewerkte toen ook de aangevoerde rijst voor heel het Brugse noorden.’(citaat blz. 194)

Medewerkers van de Volkssoep Dudzeele. Op de achterste rij, van links naar rechts: , E.H. Bonne, Charles Costers, Leopold Bogaert, Arthur Depuydt en Val. Vanoudenaerde. Vooraan: Sylv. Bruynooghe, Marg. Brat, Leonie Schotte, Leonie Deroo, Louise Vandecasteele, Sabine Vermeire, Rosa Peere, Marie De Haene, Marguerite De Haene en Eugenie Bruyn-0oghe. Foto 1917 (Heemkring Dudzele)

De dokterdochters
Bij de voedselbedeling in Dudzele zijn de dochters van de doktoren De Haene en Caenen zeer actief geweest, daarin zullen hun moeders ook betrokken zijn geweest. De meisjes staan met andere helpers op de foto’s die zijn gemaakt tijdens de Grote Oorlog.

Heemkring Dudzele: ‘De dokters op het Goed van Gramez’

Dit zijn vooral Marie De Haene (°Dudzele 20.01.1896 +WZC Home Vogelzang, Leuven, 01.04.1986) en Marguerite De Haene (°Dudzele 24.04.1897). Hun moeder was Rosalie Gieben (°Brussel 06.05.1875 +Leuven 24.05.1962), hun vader dr. Alphonse De Haene (°Haringe Poperinge 10.05.1863 +Dudzele 20.12. 1939), burgemeester van Dudzele van 1921 tot 1938.

In 1920 ontvingen beide jongedames de medaille van Koningin Elisabeth.[6]

Dudzeelse kinderen eten de volkssoep. Links Zuster Sidonie en Robertine Caenen, rechts E.H. Bonne en Irène Caenen. Foto:?

Robertine Caenen (°Dudzele 26.07.1903 +1984) en Irène Caenen (°Dudzele 28.10.1904 +Brugge 23.11.1990) waren ook actief. Hun moeder was Angèle Vandenboogaerde (°Watou-Poperinge 02.11.1875 +Brugge 31.10.1947), hun vader Dr. Maurits Caenen (°Poperinge 20.03.1877 +Beernem 06.07.1951).

Marie De Haene

Marie De Haene (1896-1986) vervulde in ’14-’18 een centrale rol in het Dudzeels Voedingscomiteit. Na de Grote Oorlog was zij van 1920-1933 de eerste voorzitter van ’t Komiteit van de Kapelle onzer gesneuvelden. Foto: NSB Dudzele 100 jaar

Maria Rosa Virginia Julia (Marie) De Haene speelde als 19-jarige een centrale rol in de uitvoering van werkzaamheden van het Voedingscomiteit – Volkssoep Dudzeele – en na de Grote Oorlog in de herdenking van de Dudzeelse slachtoffers.

Handtekening Marie De Haene, 1922. Foto: NSB Dudzele 100 jaar

Zij was de eerste voorzitter van ’t Komiteit van de Kapelle onzer gesneuvelden. Zij vervulde deze functie van 1920 tot 1933 en was vanaf toen ere-voorzitter van ’t Komiteit.
Marie De Haene bleef ongehuwd. Zij woonde van juli 1967 tot het einde van haar leven in Home Vogelsang, Tervuursesteenweg 290 te Leuven. De zusters herinneren haar als een stille, teruggetrokken dame met een ijzersterke wil.

De bloemzak Lexington Mill & Elevator Co. geraakt in Dudzele
De Belgian Relief flour uit Lexington zal waarschijnlijk via het Dudzeels Voedingscomiteit te Dudzele zijn geraakt – aangeleverd vanuit Gent naar Brugge en daarna met paard en wagen naar Dudzele. Eenmaal geleegd is de zak goed uitgeklopt, gekuist en naar mijn vermoeden is, overgedragen aan de onderwijzeressen van de meisjesschool, de Zusters van Liefde. Daar zal in de handwerklessen de stof van patronen zijn voorzien en de garens uitgekozen om het borduurwerk mee uit te voeren.

Annelien van Kempen presenteerde in het Brugs stadhuis de Nebraska/’Dudzeele’ bloemzak, 7 april 2023. Foto: Jo van Ongevalle

Voor de boven- en onderranden zijn draden uit de stof getrokken en is een lint in de Dudzeelse kleuren rood, wit en de Belgische kleuren zwart, geel, rood door de stof geregen.

Meelzak Belgian Relief Flour Lexington Mill & Elev. Co., Lexington, Nebraska/Dudzeele, 1915 (recto). Foto auteur

De geborduurde tekst:
aan ’t liefdadige Amerika.
DUDZEELE
bij Brugge
uit dankbaarheid
1915’
is in sierlijke letters geborduurd, vooral de krul die de ‘d’ maakt, onderscheidt zich. Het wapenschild van Dudzele staat midden op de zak.

De tekst is in sierlijke letters geborduurd, vooral de krul die de ‘d’ maakt, onderscheidt zich. Foto: auteur

Op de bovenzijde zijn drie vaderlandslievende elementen geborduurd:
– de Belgische en Amerikaanse vlag met gekruiste vlaggenstokken
– het schild met de Vlaamse leeuw
– de letters AB innig samengevoegd, de letter A in de Amerikaanse kleuren rood, wit, blauw; de B in de kleuren zwart, geel, rood.
Aan de onderzijde zijn twee bloemtakken geborduurd, bijeengehouden door een sierlijke strik. De bloemen zijn diepblauw, de takken, blaadjes en de strik zijn vaal beige.

Meelzak Belgian Relief Flour Lexington Mill & Elev. Co., Lexington, Nebraska/Dudzeele, 1915 (recto, achterkant borduurwerk). Foto auteur

Aan de achterzijde van het borduurwerk blijkt dat de ‘beige’ garens verbleekt zijn, oorspronkelijk waren ze groen.

Ontdekkingen aan de achterkant van het borduurwerk. De garens en het sierband aan de voorzijde zijn verbleekt: het groen van blaadjes en strik is aan de achterkant behouden. En het rood-witte sierband vertegenwoordigde de kleuren van Dudzele! Foto: auteur
Handwerkkenners inspecteerden nauwlettend de details van de bloemzak. Stadhuis Brugge, 7 april 2023. Foto: auteur

 

Klasfoto van 1919 met Zuster Edith uit Snauwaert’s boek ‘Zusters van Liefde te Dudzele’.

Wie de borduurster(s) is/zijn geweest weten we niet. De klassenfoto’s genomen in de periode 1914-1919 tonen meisjes en onderwijzeressen die capabel waren voor dit werk.[7]

Detail met schoolbord van klasfoto van 1919 uit Snauwaert’s boek ‘Zusters van Liefde te Dudzele’.

De tekst en versiering van het schoolbord op de foto’s van 1919 geven mij een gevoel van herkenning met de patronen uit 1915 op de bloemzak. De krul in de hoofdletter A van het woord ‘Amerika’ is eender geschreven op de bloemzak én het schoolbord.

Boek van ’t Komiteit van de Kapelle onzer gesneuvelden, opgemaakt in 1921-1922 en ondertekend door Marie De Haene. Foto: NSB Dudzele 100 jaar
Detail handschrift ‘december’. De ‘d’ is geschreven in een krul, gelijk als op de bloemzak. Foto: NSB Dudzele 100 jaar

Nog een bron van een handschrift uit die tijd is het Boek van ’t Komiteit van de Kapelle onzer gesneuvelden, opgemaakt in 1921-1922 en ondertekend door Marie De Haene. Er is grote gelijkenis tussen dit handschrift en de geborduurde letters op de bloemzak.

De familie Johnson – Shaler
Het echtpaar Mary Johnson Shaler (ºKansas City, Missouri, VS, 06.01.1884 +Lancaster County, Pennsylvanië, VS, 25.10.1967) en Millard King Shaler (ºEllsworth, Kansas, VS, 26.07.1880 +Kaapstad, Zuid-Afrika, 11.12.1942) trouwde op 2 oktober 1912 in Lawrence, Kansas.
Ze kenden elkaar van de Universiteit van Kansas, waar ze beiden studeerden, zij studeerde af in 1904, hij in 1905. Millard Shaler trad als mijningenieur in dienst bij de Guggenheim Congo Mining Syndicate, later werkte hij voor de Société internationale forestière et minière du Congo, kortweg Forminière, en vestigde zich in Brussel. Het pasgetrouwde stel vertrok direct na hun huwelijk naar België. Ze kregen drie kinderen, James (ºBrussel, 1913), Elizabeth (ºLonden, 1916) en Amos (ºLonden, 1917).

De regelmatige briefwisseling van Mary en Millard Shaler met hun familie in Kansas stokte in augustus 1914 door de Duitse bezetting van België. In oktober bereikten hun brieven de familie weer. Millard schreef dat de Amerikaanse kranten de wreedheden van het Duitse leger schromelijk overdreven en dat het leven in Brussel zijn gewone gang ging, bijna net als in tijden van vrede.

Millard King Shaler, 1917. Fotoboek CRB, HILA

Millard King Shaler
De Hoover Institution Library Archives op Stanford University, Palo Alto, Californië, VS, bewaart de brieven en rapporten van Millard Shaler in de periode augustus tot december 1914 aangaande zijn grote en bepalende betrokkenheid bij het begin van de voedselbevoorrading voor België:
Mr. Shaler’s notes regarding the beginning of the provisioning of Belgium‘.[8]

In weerwil van de geruststelling aan zijn ouders, wisten de Shalers dat het in Brussel steeds moeilijker werd om aan levensmiddelen te komen. Zij maakten deel uit van de ‘American colony’ in Brussel, die al in augustus een comité vormde waar Shaler deel van uitmaakte, om extra voedselvoorraden aan te leggen voor de Amerikaanse gemeenschap. Shaler had via zijn werk kontakten met de mensen die gewend waren om grote voorraden voedsel naar de Belgische mijnbedrijven in Congo te sturen. Deze ervaring gebruikte hij om levensmiddelen te kopen en op te slaan in onder meer de ambassade van de Verenigde Staten.

Omdat het hamsteren van levensmiddelen in geheel Brussel plaatsvond rezen de prijzen, sloten winkels en waren tekorten zichtbaar, zeker toen de Duitsers op 20 augustus Brussel bezetten en alle voedselvoorraden die ze konden vinden in beslag namen. Hongersnood voor de Brusselse bevolking dreigde.

De industrieel Ernest Solvay nam het initiatief een Centraal Comité te vormen om de problemen het hoofd te bieden. De voorbereidende vergadering vond plaats op 1 september 1914, op 3 september was het comité een feit, het werd geleid door de bankier Emile Francqui, directeur van de Sociéte Général de Belgique. Het Comité besloot in het buitenland de grondstoffen voor brood en soep te gaan kopen, de Duitse bezetter te vragen deze produkten niet in beslag te nemen en op voorraad te laten zijn voor de bevolking; ook deed het op 6 september een openbare oproep aan de Brusselse bevolking om geld te doneren voor de aankoop van de voedingsmiddelen.

Millard Shaler werd op 8 september 1914 door de heer De Bree, secretaris van het Centraal Comité, gevraagd of hij buiten België voorraden grondstoffen voor brood en soep wilde gaan kopen voor het comité.
I was asked if I would undertake to go abroad to purchase for the Committee stores of flour or wheat, rice, peas, beans, etc., and upon my agreeing it was announced at the Meeting of the Committee on Sept. 10th that I would undertake this task.’

Shaler had een budget van 20.000 Britse ponden voor het kopen van meel of graan, rijst, bonen en erwten in Holland of, indien niet verkrijgbaar, in Engeland. De Nederlandse regering had vanwege de eigen tekorten, voorkeur dat de goederen in Engeland gekocht zouden worden. Op 1 oktober had Shaler de goederen in Engeland gekocht. Maar toen… Hij moest toestemming verkrijgen van de Britse regering voor uitvoer via Holland naar het door Duitsland bezette België.

Citaat van Millard Shaler in de Evening Ledger Philadelphia, 9 november 1914

Een compleet circus van diplomatiek overleg en telegramverkeer ontstond tussen de regeringen van België, de Verenigde Staten, Nederland, de Duitse regering en militairen in zowel Berlijn als Brussel en Groot-Brittannië. Dat nam drie weken in beslag.
Uiteindelijk vertrok op woensdag 28 oktober het eerste schip met 2,5 ton voedingsmiddelen uit de haven van Londen naar Rotterdam, waarna overslag en doorvoer van de eerste lading goederen via Antwerpen naar Brussel.

Inmiddels was in België op 15 oktober het Centrale Comité te Brussel opgeschaald tot het Nationaal Komiteit van Hulp en Voeding. In Londen had Shaler op 17 oktober met Herbert Hoover en de Amerikaanse Ambassadeur de grote lijnen uitgezet van de organisatie die zich ontwikkelde tot de Commission for Relief in Belgium met Hoover als directeur.

Mary Johnson Shaler. Foto online

Mary Johnson Shaler in Brussel
De jaren 1914-1917 in het leven van de echtgenote van Millard Shaler, Mary Johnson Shaler, de intelligente, energieke jonge vrouw uit Kansas, zijn opmerkelijk.
Mary was 30 jaar oud in 1914 en woonde met haar man in Brussel. Ze was bevallen van haar eerste kindje, James, hij was zeven maanden oud toen de Grote Oorlog uitbrak. Millard Shaler had drukke bezigheden voor de voedselhulp en vertrok voor lange tijd op reis.

Amos Daniel Johnson, CRB-medewerker van november 1914-juli 1915. Foto online

Eind oktober 1914 voegde Mary’s broer Amos D. Johnson zich bij haar in de Brusselse woning, hij ging aan de slag als een van de eerste CRB-medewerkers in België. Mary verhuisde najaar 1915 van Brussel naar Londen, ze beviel daar van haar tweede kindje, Elizabeth, in 1916.

1917 was een rollercoaster, een achtbaanjaar, voor de dan 33-jarige Mary. Haar vader Amos Johnson overleed in Kansas in maart van dat jaar; de Verenigde Staten mengden zich in april in de oorlog, Amerikanen waren niet langer welkom in België; Mary beviel in juli van haar derde kindje, een jongetje dat de naam Amos kreeg. Het drama dat zich voltrok was dat haar dierbare broer Amos – de oud-CRB-gedelegeerde – inmiddels luitenant Johnson in het Amerikaanse leger, na terugkeer uit Europa kampte met depressies. In oktober sloeg hij op 25-jarige leeftijd de hand aan zichzelf en werd dood aangetroffen in een legerkamp in Oklahoma. Een prachtig eerbetoon voor het CRB-werk van Amos D. Johnson, daarin ondersteund door zijn zuster, in de maanden november 1914-juli 1915 staat geschreven in een Amerikaanse krant van 1917.[9]

Carol Brouha en Annelien van Kempen tonen de origine van de ‘Dudzeele’ meelzak: Lexington, Nebraska. Links Martin van Acker, NSB Dudzele, rechts Dirk Pieters, Heemkring Dudzele. Stadhuis Brugge, 7 april 2023. Foto: Jo van Ongevalle
Belangstellenden bij de officiële overhandiging van de twee kunstwerken in het Brugs stadhuis waren onder meer de Belgische kantdeskundigen Martine Bruggeman en Greet Rome; de Amerikaanse consul Chris Breding; Hubert Bovens te Wilsele, expert biografische data van kunstenaars; Steven Vandenbussche en Annelies Catteeuw, gemeente Hooglede. Foto: auteur


De derde generatie: familie Brouha in Vermont

De wens van Paul Brouha, kleinzoon van Mary en Millard Shaler, uit Vermont, VS, was om samen met zijn vrouw Carol, op 7 april 2023 in het stadhuis van Brugge de ‘Dudzeele’ meelzak te overhandigen aan de nakomelingen van de mensen die destijds met smaak het brood, gebakken van het meel, zullen hebben opgegeten en die de lege meelzak vervolgens versierden namens de gemeenschap van Dudzele.
Hoe de versierde meelzak in het bezit is gekomen van de familie Shaler is niet bekend. Het kan gegeven zijn aan Mary of Millard Shaler in Brussel of in Londen, het kan in Brugge een geschenk zijn geweest aan Amos D. Johnson.

Carol en Paul Brouha in Brugge. Foto: P. Monbaliu

Paul Brouha is op bijzondere wijze verbonden met België: zijn vader dr. Lucien Brouha, was Belg, hoogleraar aan de universiteit van Luik. Lucien Brouha trouwde in 1938 met Paul’s moeder, Elizabeth King Shaler Brouha. Het echtpaar vluchtte in de aanloop van de Tweede Wereldoorlog naar Parijs, en daarna naar de VS waar Lucien Brouha hoogleraar werd aan de universiteit van Harvard.

Mary Johnson Shaler en Elizabeth Shaler Brouha borduurden de bekleding van deze Louis XV stoel. Foto: Paul Brouha

Mary Johnson Shaler en Elizabeth Shaler Brouha waren zelf ook borduursters. Zij borduurden de overtrek van een Louis XV stoel, die de woonkamer van Paul en Carol Brouha siert!

Terugkeer van de ‘Dudzeele’ meelzak
Paul Brouha’s wens luidde: “I want the item to be properly curated, displayed, and appreciated by descendants of the people who made them during World War I.” (“Ik wil dat de bloemzak op de juiste manier zal worden bewaard, tentoongesteld en dat deze gewaardeerd kan worden door afstammelingen van de mensen die het tijdens de Eerste Wereldoorlog hebben gemaakt.”)

Dudzele, begraafplaats en Gedenkkapel, oktober 2022. Foto: auteur
De ‘Dudzeele’ meelzak is in Dudzele aangekomen. Op de trappen van de Gedenkkapel wordt de Amerikaanse origine van het kunstwerk, Lexington, Nebraska, trots getoond. Vlnr. Erik Snauwaert (NSB Dudzele), Pascal Monbaliu (Heemkring Dudzele), Ingeborg Buytaert (Heemkring Dudzele), Martin van Acker (NSB Dudzele), Annelien van Kempen, Dirk Pieters (Heemkring Dudzele), Thierry Fevery (NSB Dudzele), 7 april 2023. Foto: Jo van Ongevalle
Martin van Acker, voorzitter NSB Dudzele, bood Carol Brouha en Annelien van Kempen het boek ‘NSB Dudzele 100 jaar 1920-2020’ aan, Brugs stadhuis, 7 april 2023. Foto: Jo van Ongevalle

En zo is de ‘Dudzeele’ meelzak teruggekeerd naar de plaats waar deze is versierd!

‘Dudzeele’ meelzak recto, 1915, ingelijst. Foto: Dirk Pieters

Dudzele maakt tegenwoordig deel uit van de gemeente Brugge. De versierde meelzak is dan ook officieel in ontvangst genomen door het gemeentebestuur van Brugge, die de meelzak in bewaring heeft gegeven bij Heemkring Dudzele en NSB Dudzele. Zij zullen deze tonen aan het publiek in museum De Groene Tente, bij bijzondere plechtigheden, en ook komt een foto te hangen in de Gedenkkapel.

‘Dudzeele’ meelzak verso, 1915, ingelijst, zoals tentoongesteld in museum De Groene Tente, Dudzele. Foto: Dirk Pieters

 

Kanten tafelkleed Hooglede, oorlogskant/war lace

Kanten tafelkleed ‘Hooglede’, oorlogskant (war lace). ‘Dankbare hulde van Hooglede aan Amerika, 1914-15’. Foto: E. McMillan

Tijdens de plechtigheid in Brugge hebben Paul en Carol Brouha ook een stuk war lace, een kanten tafelkleed, gemaakt door kantwerksters van Hooglede terug aan geboden aan de afstammelingen van de kantwerksters, vertegenwoordigd door het gemeentebestuur van Hooglede.

Amerikaans war lace experte Evelyn McMillan schreef een statement over het Hooglede kanten tafelkleed. Foto: Annie Barnett in artikel ‘Threads from the Past’, punchmagazine.com

Amerikaans experte in war lace, Evelyn McMillan in Californië, speelde een belangrijke rol bij de terugkeer van de twee kunstobjecten, ze legde contacten tussen partijen en herstelde enkele kleine beschadigingen aan het kanten tafelkleed. Haar ‘Statement about the lace tablecloth from the town of Hooglede‘ werd in het Brugs stadhuis voorgedragen door Ria Cooreman, conservator van het Koninklijk Museum Kunst & Geschiedenis te Brussel.

Ria Cooreman, conservator van het Koninklijk Museum Kunst & Geschiedenis, Brussel, presenteerde namens Evelyn McMillan, Amerikaans war lace expert, het kanten tafelkleed van Hooglede. Stadhuis Brugge, 7 april 2023. Foto: auteur
Het kanten tafelkleed van Hooglede, war lace, 1915, zoals tentoongesteld in Trimard, Hooglede.

Het kantwerk is inmiddels ingekaderd en tentoongesteld in infopunt Trimard in Hooglede.

 

 

 

 


Publiciteit voor de officiële overhandiging

Online-artikel in het Nieuwsblad door Koen Theune

De feestelijke bijeenkomst in het stadhuis van Brugge trok de aandacht van de lokale pers. Het Nieuwsblad, Brugge.Express, Krant van Vlaanderen en PZC besteedden aandacht aan de officiële overhandiging van de twee kunstwerken.

Dank aan:
– Dirk Pieters, Heemkring Dudzele;
– Martin Van Acker en Paul de Vuyst, NSB Dudzele;
– Hubert Bovens voor de biografische gegevens van de doktersdochters in Dudzele; en met hem Home Vogelsang, Leuven, Jaques Laperre, Patricia Quaghebuer, Liesbeth Croimans
– Paul en Carol Rieser Brouha, Sutton, Vermont, VS;
– Evelyn McMillan voor haar informatie over Millard King Shaler. Lees hier haar statement over het Hooglede kanten tafelkleed.

 

Voetnoten:
[1] Dawson County Pioneer, Lexington, Nebraska, 18 december 1914

[2] ‘The Millers’ Belgian Relief Movement 1914-15 conducted by The Northwestern Miller. Final Report of its director William C. Edgar, Editor of the Northwestern Miller, MCMXV’.

[3] De Vuyst, P., Dudzeels Comiteit voor Hulp en Voeding en de “Volkssoep Dudzeele”, 90 jaar NSB – brochure 10 -versie 3

[4] HILA CRB records 22003, box 47 folder 5 Executive Chronological Files.

[5] Zo beleefde men “Den Grooten Oorlog” op de stoommolen te Dudzele. Uit de geschriften van Louis-Frans Monbaliu (1852-1944) en verwerkt door zijn zoon Richard Monbaliu (1907-1994).

[6] – Le Moniteur, 1 december 1920: ‘Médaille de la reine Elisabeth is gegeven aan oa. Mlles De Haene Marie, De Haene Marguerite, …’.

Over Marie De Haene: 100 jaar NSB Dudzele, 1920-2020 Nationale Strijders Bond Dudzele, uitgave tgv. hun 100-jarig bestaan, p. 54

[7] Erik SNAUWAERT, 1888 – 1988 Honderd jaar Zusters van Liefde te Dudzele, Dudzele, 1988.

[8] Mr. Shaler’s Notes regarding the Beginning of the Provisioning of Belgium. Outlining the Formation of the Commission for Relief in Belgium & The Comité National de Secours et d’Alimentation. HILA CRB records 22003 box 43 Executive Chronological File folder 4 Shaler Millard K., 1914 Sept.-Dec.

[9]Johnson Famed Abroad. Death of Lawrence Man of International Importance. Bulletin of Commission for Relief in Belgium Praises Lieut. Amos Johnson‘. Lawrence Daily Journal-World, Lawrence, Kansas, 15 december 1917

American collection of original WW I flour sacks

Mr. Scott Kraska from Massachusetts brought an interesting contribution to my flour sack research after watching the webinar “Spotlight on the famous flour sacks”.

Mr. Kraska wrote:
“Hi Annelien, I enjoyed your presentation with the Hoover Presidential Foundation. I have a collection of Belgian relief flour sacks and other material of the Commission for Relief in Belgium (CRB) that I would be glad to share with you. I have three decorated and sixteen original sacks.”

On my turn I like to share the photographs and information with the readers of my blog.

Belgian Relief Flour, Pillsbury Flour Mills Co., Minneapolis, Minnesota. “Never Forget What America Has Done For Us”, 1915, painted, embroidered. Coll. Kraska

I first asked Mr. Kraska what was the background for his inspiration to create a collection.
“I have been a historian for 40 years and have studied American military history since the age of 13. I began to focus on WW1, when I was 17.
Over the years I gained an appreciation for American volunteers in foreign service during WW1. This includes ambulance drivers with the American Field Service, Norton Harjes and other organizations, aviators with the Lafayette Flying Corps and soldiers serving with the French, British and Canadian armies, all before America joined the War officially in 1917. This led to research in a variety of other civilian service organizations, like the American Fund for French Wounded, C.A.R.D.-The American Committee for Devastated France and the CRB. I have collected and preserved a lot of their material.”

Original sacks
Mr. Kraska’s collection is the first American collection I get to know of that  includes many original flour sacks without decorations.

An important distinction made by Mr. Kraska is the distinction between original sacks with prints of the relief organizations and just printed logos and addresses of the millers:

“Some have the one side printed with a greeting presentation.

“Some have the miller/manufacturer on one side and a greeting presentation on the other.”

“Then I have a collection of standard flour sacks, plain sacks, that just have the millers/manufacturers printed logo and address, they lack the messages from donors.”

Kehlor’s Rex, Kehlor Flour Mills Co., St. Louis, Missouri (recto) – C.R.B. (verso). Coll. Kraska

“This one is interesting due to its size, as you mentioned 50 Lbs. bags are the norm. This one held a very heavy 220 pounds of flour.”

How do we know these original sacks have actually been in Belgium?

“All of mine have the Belgian/Brabant district stamp except for one.”

Decorated flour sacks

“Standard”, Goodlander Milling Co., FT. Scott, Kansas, 1915, embroidered. Coll. Kraska

“The fully embroidered owl/moon is a wall banner and was made without top fringe.”

“This one is smaller but is actually my favorite.

“Combination of paint and embroidery.”

CRB material

“These small paper tags are about 1 x 1.5 inches. I believe they were attached to decorated sacks that were sold to raise funds.”

“I believe the photo was taken in a Canadian warehouse before they were shipped overseas.”

William C. Stevenson, CRB-delegate

William C. Stevenson, CRB delegate in Namur

“I have a diary written by one of the CRB-representatives serving in Belgium. Paper was scarce, so he actually wrote much of it on CRB stationary and forms. The Diary covers June 1 to Oct. 7, 1915 and is a combination of typed pages and hand written on the back of CRB stationary from his district in Namur.”

My further research gives additional information on William C. Stevenson.

William C. Stevenson, CRB delegate

William Cooper Stevenson (ºBellevue, Allegheny Count, Pa., July 30, 1888 +Middleburg, Va., May 15, 1968) was the son of a pastor, Rev. William P. Stevenson (1860-1944) and Elizabeth Cooper Stevenson (1866-1939). Rev. Stevenson had four happy pastorates in Pennsylvania and New York; he was the pastor of Maryville College from 1917-1941.
William Stevenson was in Europe when the war broke out. He was a student at Oxford. The letters which he sent home have been published in the newspapers The Yonkers Stateman and The Yonkers Herald (Yonkers, New York).

In his letter, published on November 14, 1914 he writes: “What a changed Oxford I found when I returned from France the other day! First of all, where are the students? …. With the exception of the 97 Americans and a few whom physical infirmaties debar, the undergraduates almost to a man have responded to the Vice Chancellor’s appeal to join”. (This is the link to the full article).
No wonder Stevenson would decide in the next year to join the work of the Commission for Relief in Belgium. He served the CRB from June 1 till October 1, 1915.
In December 1915 Stevenson returned home to be engaged with his future wife Elizabeth Walker, whom he married in October 1916. They had two children: the later Mrs. Nelson Stevenson McClary of Middleburg, Va., and William W. Stevenson of Charlottesville, Va.

CRB-representatives portraits


“I also have a leather-bound portrait presentation album of all the overseas serving members of the CRB from Hoover all the way to lower echelon staff. The red book I have is shown here. About 16 of the photos have signatures, the rest are unsigned.”

Museum

“I have collected and preserved a lot of material and will be displaying these materials in a museum which I have been building. It is approx. 2700 square feet and will cover the years 1600-1975.
The museum is the white building on the right.

 

 

 

Thank you, Scott Kraska, for sharing the photographs and information of your unique collection. They are a valuable contribution to my research.


ADDITION October 6, 2024
Scott Kraska added a remarkable painted flour sack to his collection.

Gérard Rasse, “MA JEANNETTE “ et son moteur. Liège 1914”. Painting on flour sack “Belgian Relief Flour from Centerville Milling Co., Centerville, South Dakota”, 1915 (recto). Coll. Scott Kraska

Belgian infantryman 1914. “MA JEANNETTE “ et son moteur. Liège 1914”.
Signature ‘Rasse’: probably the painter Gérard Rasse (°Liège 1874-11-07 +Liège 1955-12-05).

In the Lizerne Trench Art Facebook group, Bert Somers, one of the group members, explained: “Jeanette” was the nickname among Belgian soldiers for the bayonet for the Belgian mauser rifle. The “Jeanette et son moteur” are therefore the bayonet and its machine (the soldier).
The number 13 indicates that the soldier belonged to the 13th line regiment. Contrary to what the text on the painting suggests, the 13th line regiment did not fight in Liège in 1914, but in Namur.”

Painting on flour sack “Belgian Relief Flour from Centerville Milling Co., 1915 (verso). Coll. Scott Kraska

Painting on flour sack “Belgian Relief Flour from Centerville Milling Co., Centerville, So. Dak.”. This mill contributed with 250 barrels of flour to the Millers Belgian Relief Movement of the Northwestern Miller newspaper, Minneapolis.

“Belgian Relief Flour from Centerville Milling Co., Centerville, South Dakota”, 1914 (Report William Edgar, NWM, 1915)

A true flour sack example of trench art! The object shows the international relationship between ordinary people on different continents during WWI, symbolised by the recto and verso of a flour sack: the backside with the American miller’s data, the frontside with the Belgian soldier’s painting.

Thanks to: Hubert Bovens from Wilsele, Michael Closquet from Liège and Nadine de Rassenfosse (Musée de la Vie wallonne, Liège), all in Belgium, for their information and biographical data on the infantryman’s painting and the painter Gérard Rasse, who might be the painter of this flour sack.

 

Translate »