Het nagelaten dagboek en de brieven van een jonge, Belgische militair, gestorven tijdens het slotoffensief van de geallieerden in september 1918, hebben de arts Patrick Loodts vele jaren gemotiveerd om antwoorden te vinden op zijn vraag: “Waarom en hoe accepteerde onze westerse maatschappij in de Eerste Wereldoorlog deze volstrekte holocaust en offerde het zijn complete, jonge en mannelijke generatie op?” Loodts heeft na diepgaand onderzoek, schrijven en publiceren op zijn website ‘Médecins de la Grande Guerre’ de antwoorden op zijn vraag niet kunnen geven en besefte dat het onmogelijk is om als mens de denkwijze van de samenleving meer dan een eeuw her, volledig te begrijpen.
Des te meer weet Loodts één ding onbetwistbaar zeker en benoemt het tot eeuwige waarheid: “WO I was volstrekte waanzin, die jonge Europeanen een ‘Dantesque’-universum oplegde, hen een kosmos instuurde waar de hel was losgebarsten“.

Eind juli, begin augustus 1914 zijn Belgische soldaten gemobiliseerd omdat er oorlog dreigt. Op dat ogenblik is nagenoeg iedereen er van overtuigd dat de oorlog niet lang zal duren. Deze foto van een man, die afscheid neemt van vrouw en kind, toont de standaarduitrusting van de Belgische soldaat.
Ik citeer Daniël Vanacker in ‘Het 14-18 Boek. De kleine Belgen in de Grote Oorlog’, p. 7: “Lange donkerblauwe kapotjas met een dubbele rij knopen, een grijsblauwe broek, leren beenkappen en op zijn buik een leren tas voor zijn patronen en andere benodigdheden. Op zijn hoofd staat een ronde donkerblauwe kwartiermuts met onderaan een rode band. Vooraan ontbreken de kokarde met Belgische kleuren en het nummer van het regiment. In de linkerhand houdt de man zijn pijp en een mausergeweer 7,65 mm (zonder bajonet).”

Heemkundige Verzamelkring St. Amands HeverStam herdacht met de tentoonstelling ‘Het gezicht van de Groote Oorlog’ in 2018 het einde van de Eerste Wereldoorlog honderd jaar geleden.
Ze toonden een versierde meelzak waarop in beeld en tekst de verschrikking van de oorlog tot je komt, maar op een wonderlijke wijze van kleur, fragiliteit, schoonheid en idealisme.




Een soldaat, gekleed in donkerblauwe jas, grijsblauwe broek en leren laarzen ligt stervend in het groene gras. Zijn leren tas ondersteunt zijn hoofd, zijn donkerblauwe kwartiermuts met rode rand en letter B ligt naast hem in het gras, in de rechterhand houdt de man zijn geweer. Een blonde vrouwenengel met zilvergrijze vleugels, gekleed in ruim geplooide roze japon, knielt op de nevelen van een blauwgrijze wolk en buigt zich over de soldaat. In de rechterhand houdt zij het Belgische vaandel, in de linkerhand reikt zij een groene lauwerkrans met rode bessen.

Klimopranken omslingeren de geborduurde lijst, waarin de vlaggen van vier geallieerde landen in de hoeken: het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland; de Derde Franse Republiek; het Koninkrijk Italië; het Keizerrijk Rusland.
Midden bovenin, tussen de jaartallen 1914-1916 een schild/vlag van de Verenigde Staten van Amerika, neutraal tot april 1917 en brenger van de voedselhulp naar bezet België.

Een brede rand fijn, transparant, kant vol bloemetjes en blaadjes, omlijst het doek.
Dit is een bijlage met de volledige inventarisatie van deze meelzak.
De versierde meelzak heeft geen zichtbare herkomst bedrukking, geen stempel van een komiteit, geen beschadigingen of gaatjes in het doek: de benodigde kenmerken om het te kunnen vatten onder de typologie van ‘Amerikaanse meelzak’. Toch, door afmeting en de bewerkingen met borduur-, kant- en naaiwerk doet het zich voor als Versierde Meelzak in WO I.
Eendachtig de woorden van Patrick Loodts probeer ik de denkwijze van de borduurster van de meelzak honderd jaar geleden voor te stellen. De tekst is Vlaams, de beeltenis religieus romantisch. Het patroon van het borduurwerk zal zelf ontworpen zijn, bekwaamheid en kennis van zaken spreekt uit de detaillering van de afbeelding. Kennelijk had dit borduurwerk de bedoeling in België te blijven, niet als ‘dank je’ wel’ naar Amerika te worden gezonden.
Het is een Belgisch oorlogssouvenir met troostrijk woord en beeld voor mannen die dreigden hun leven op het slagveld te verliezen en zich erom bekommerden of hun vrouwen en kinderen wel verzorgd achter zouden blijven. Het antwoord was ja, Amerika zorgt voor vrouw en kinderen. Op een manier komt het mij naïef over, als getrouwde vrouw met een man, vechtend in de loopgraven, zou ik dit niet borduren, evenmin als meisje op school met een vader op het slagveld. De enige voorstelling, die ik mij kan maken, is dat dit doek geborduurd is door nonnen in een klooster. Zij waren vaardige borduursters en brengers van zorg en troostende, stichtelijke woorden.
De bewaarders van de versierde meelzak zijn Jeanne en Jozef De keersmaecker-Verbruggen in Oppuurs. Zij vonden het terug in het huis van Jeanne’s vader, Frans Verbruggen. Twee van zijn zussen, Irena en Antoinette Verbruggen, traden in het klooster; ze waren als meisjes op school geweest bij de nonnekes Annonciaden in Oppuurs. Dat was tijdens de Groote Oorlog en zij borduurden zelf ook op meelzakken. Het verhaal van de families De Keersmaecker en Verbruggen is in het boek ‘Geschiedenis van Oppuurs 1311-2003’ uitvoerig opgetekend door Jozef De keersmaecker. Dat is stof voor een volgend blog (zie ‘Dank van Oppuers‘, 30 december 2019).
Voor nu verwonder ik me over het borduur- en kantwerk van de koene held, de verschrikkingen van de oorlog in relatie tot de hulp uit Amerika zag ik niet eerder op een versierde meelzak uitgedrukt.