Ik ontdekte online een opmerkelijk portret van de Duitse militair Ludwig Jacobi geschilderd op meelzak in 1916.
Ik ben al eerder op een meelzak gestuit die in Duits bezit is geweest. Een fraai beschilderde meelzak bevindt zich in de verzameling van de Duitse arts, Leo Jacobsohn.

Wat is mij eigenlijk bekend over de Duitse bezetter en de Amerikaanse meelzakken? Ik zet het in dit blog bij elkaar.
1) Ludwig Jacobi, militair, portret op meelzak [1]

Een kunstenaar heeft het portret van de Duitse militair Ludwig Jacobi geschilderd op meelzak in 1916. Op de achterzijde staat vermeld: ‘Off.-Stellv. gef. 19 Juni 1915, Res. Feldart. Reg. 51’. Het is een olieverfschilderij met afmetingen van 36×29 inches (91×74 cm). Het portret bevindt zich in de collectie van de Hoover Institution Library and Archives. Verdere informatie heb ik niet. Zou het een Amerikaanse meelzak zijn? Is het wel een meelzak?
Tot heden zag ik op Amerikaanse meelzakken geschilderde portretten van hoogwaardigheidsbekleders: de Belgen koning Albert, koningin Elisabeth, Staatsminister Emile Vandervelde, de Amerikaanse minister Brand Whitlock. Dat zijn portretten nageschilderd van foto’s. Of kunstenaars hebben op meelzak portretten geschilderd naar model: vrouwen en kinderen stonden model.
Maar nu dan op meelzak het portret van een gewoon persoon wiens identiteit is vast te stellen. En dan nog wel een Duitse militair!?!
Aanvulling Kris Vandenbussche via Fb-groep Lizerne Trench Art:
Vize-Wachtmeister Ludwig Jacobi (°Mannheim 23/3/1883) was benoemd tot Offizier-Stellvertreter (een onderofficier kon, bij gebrek aan officieren, de functie van Officier uitvoeren) bij de 9e batterij van het Reserve Feldartillerie Regiment 51. Deze eenheid bevond zich in 1915 de hele tijd rond Ieper (Poelkapelle, Langemark, St-Julien).

Na gewond te zijn geraakt in de buurt van Ieper werd Ludwig Jacobi overgebracht naar het Rode Kruis Vereinslazarett Clementinenhaus in Hannover. Hij overleed op 19 juni 1915.

Zijn graf bevindt zich op het Jüdischer Friedhof in Mannheim.
Ludwig was de enige zoon van de sigarenfabrikant Berthold Jacobi en Elise Sterner.
De zuster van Ludwig, Jeanette Johanna (‘Hanna’) Jacobi (°Mannheim, D., 29-04-1887 + Santa Clara, Ca., VS, 10-10-1962) huwde met Stefan Blum (Mannheim 11-06-1877 + 15-11-1962), het echtpaar had vier kinderen; zij emigreerden in 1938 naar de VS. In de Landesarchieven van Baden-Württemberg ligt een 10 cm dik dossier rond de Wiedergutmachung van onteigeningen van Joodse gezinnen + rond de afgenomen Duitse nationaliteit van geëmigreerde Joden op naam van Jeanette Jacobi (‘Hanna’) en Stefan Blum.
Over het schilderij:

het lijkt erop dat het is geschilderd naar een studio-foto, gezien het na zijn dood gedateerd is.
Het uniform draagt de kentekens van een vize-Feldwebel of in zijn geval: een vize-Wachtmeister.De mouwomslagen zijn typisch voor artillerie. Ook de granaat op het schouderstuk duiden op een Feldartillerie-eenheid. In zijn knoopsgat zien we twee linten: de bovenste voor het IJzeren Kruis 2e klasse; daaronder dat van de badische Silberne Verdienstmedaille des Militär Karl Friedrich.
2) Dr. Leo Jacobsohn, arts, meelzak beschilderd door P. Jean Velghe [2]


De beschilderde meelzak van dr. Leo Jacobsohn is van origine ‘Sperry Mills American Indian – California’, de zak draagt het stempel ‘Secours au Prisonniers, Rue Lamir, Mons’.[3] De beschildering is intrigerend. Een menigte blije mensen (Indianen?) danst rond in open veld, tipi’s steken boven de menigte uit, een vliegtuig in de lucht. Een Belgisch en Amerikaans vaandel wapperen boven uitbundige bloemenslingers met korenbloemen, klaprozen en violen. De verentooi op het hoofd van de Indiaan is kleurrijk beschilderd.

De handtekening van de schilder is slecht leesbaar, maar Hubert Bovens, specialist in opzoekingen van biografische gegevens van kunstenaars, is erin geslaagd deze te ontcijferen: P. Jean Velghe. Wie was hij? Een mogelijkheid is: Pierre Jean Aimé Velghe (°Neuilly-sur-Seine 22-03-1889 +Parijs (9e Arr.) 10-11-1939). Velghe was antiquair, twee ooms waren schilders. Hij was getrouwd met Louis Benoite Antoinette Camous.
P. Jean Velghe komt niet voor in databases van Belgische kunstenaars. Online veronderstellen we één ander schilderij van hem te hebben gevonden: Echarpe de la Reine, 1929.
Dr. Leo Jacobsohn (°Putzig, Duitsland, 21.05.1881) behaalde zijn graad als arts aan de universiteit van Freiburg in 1905. Hij reisde naar New York en Brazilië in 1907. Vanaf 1914 werkte hij in een ziekenhuis in Berlijn en maakte tijdens WO I deel uit van de Berlijnse gezondheidscommissie. Jacobsohn verzamelde verwoed drukwerken en krantenknipsels. Door connecties in hoge kringen had hij toegang tot drukwerken die niet publiekelijk verkrijgbaar waren. Ook na de oorlog bleef hij zijn verzameling van affiches, folders en krantenartikelen uitbreiden. Toen Hitler aan de macht kwam in 1933 stagneerde het verzamelen. Jacobsohn was Joods, hij verliet Duitsland in 1938 en verhuisde naar Los Angeles; hij werkte er als arts in een ziekenhuis en overleed in 1944.
Waar en wanneer kwam Jacobsohn in bezit van de meelzak? Tijdens de Duitse bezetting van België reisde Jacobsohn hier per trein, blijkt uit zijn archief met treintickets van Charleroi naar Brussel en Charleroi naar Antwerpen tussen 27 juli 1915 en 25 oktober 1917. Mogelijk heeft hij toen de beschilderde meelzak gekocht. Was hij daar in contact met Amerikaanse CRB-gedelegeerden? Heeft hij William Sperry, nazaat van de Sperry Mills-familie ontmoet?
3) Duitse propaganda over voedselverstrekking aan Belgische bevolking

Duitsland werkte hard aan haar imago in de neutrale landen. De bevolking in bezet België werd gevoed, was de boodschap in november en december 1914 middels foto’s in de gezaghebbende Amerikaanse krant New York Times.

Ook de Nederlandse Haagsche Courant plaatste een foto.

4) Duitse verordeningen en censuur
In het voorjaar van 1915 vaardigde de Duitse bezetter doorheen België verordeningen uit, die van invloed zullen zijn geweest op de versieringen die zijn aangebracht op de meelzakken.
In Gent deed de Kommandant eerst een Bekendmaking: het te koop aanbieden van foto’s en afbeeldingen van de Belgische koninklijke familie en de verkoop in magazijnen of op straat werd verboden. Personen die drukwerk of afbeeldingen opstelden ‘die eene beleediging tegen duitsche zouden bevatten‘, werden met gevangenis en geldboetes gedreigd (Gent, 21 april 1915).
Een Verordening van de Etappen-Kommandant ging in: de verkoop en het dragen van tekens in Franse, Russische, Engelse en Japanse kleuren, in het bijzonder samen met de Belgische kleuren werd voor het gebied van de Etappen-Kommandatur verboden (Gent, 25 april 1915).
Drie maanden later, na de enthousiast gevierde nationale feestdag op 21 juli, volgde een nieuwe Verordening van de Etappen-Kommandantuur: verboden werd het dragen, tentoonstellen en verkopen van de Belgische kleuren, van beelden en portretten van de koninklijke familie, van groene bladen met en zonder opschrift en van alle tekens en kleurensamenstellingen ‘welke geschikt zijn eene politieke neiging te toon te spreiden‘ (Gent, 23 juli 1915).

Op bijna alle meelzakken zijn patronen en tekens aangebracht met patriottische symbolen. Zouden deze meelzakken versierd zijn voordat de Duitse verboden werden afgekondigd? Of zouden de schoolmeisjes, jonge vrouwen en kunstenaars het werken aan de Amerikaanse zakken bij uitstek geschikt hebben bevonden om het verbod van de bezetter te negeren? Omdat dit werk onder bescherming stond van de Nationaal, provinciaal en regionale komiteiten en de vertegenwoordigers van de Commission for Relief in Belgium (CRB)?
Verkoop van zakken en censuur
In mijn onderzoek heb ik eenmaal het ingrijpen van Duitsers op zakkententoonstellingen vastgesteld.
Volgens de overlevering gebeurde het wel dat de Duitsers zich durfden bemoeien ondanks de bescherming van komiteiten en CRB, maar een werkelijk voorbeeld heb ik pas in januari 1916 bij een tentoonstelling in Antwerpen: ‘… in de zalen van de Harmonie Maatschappij kwamen de Duitsers kijken, die het natuurlijk niet prettig vinden dat aldus de uithongering van België onder Duitsch bewind en het beschermend optreden van een onzijdig land wordt openbaar gemaakt. Zij oefenen “censuur”’ uit op de zakken en verscheidenen exemplaren die hun te vaderlandslievend voorkwamen werden weggenomen. Onder andere die waarop de Antwerpsche schilder Hagge (nb. bedoeld is: Halle (Oscar)*) koning Albert, en koningin Elisabeth op het front had voorgesteld.’[4]
5) Zakken uit handen van de Duitse bezetter houden?

In de loop van de jaren is, zowel in België als in de VS, een publieke opvatting ontstaan dat de zakken versierd zijn, omdat ze ‘uit handen van de Duitse bezetters zouden moeten blijven’. De Duitsers zouden de zakken voor oorlogsdoeleinden willen gebruiken. Om dit te voorkomen zijn de zakken overgedragen en moesten ze in België getransformeerd tot kleding en siervoorwerpen.
Ergens las ik in een expositie de opmerking dat de Duitsers de katoenen meelzakken wilden inzetten als zandzakken- dus inzet van zakken tbv de militaire verdediging. Het Kantcentrum te Brugge verwijst naar het uit handen houden van de Duitsers.
De Herbert Hoover Presidential Library and Museum (HHPLM), West Branch, Iowa, noemt een andere militaire toepassing – de inzet van zakken tbv de militaire aanval. Het vermeldt op tentoonstellingsborden dat de Duitsers ammunitie zouden kunnen produceren van de meelzakken: ‘Since the Germans needed cotton to manufacture ammunition, the Commission for Relief in Belgium carefully monitored who received the flour sacks’.
Op zoek naar bronnen

De opvatting dat de zakken versierd zijn omdat ze uit handen van de Duitsers moesten blijven intrigeert mij al jaren. Na vijf jaar intensief onderzoek ben ik nog nooit een primaire bron, dus een bericht uit 1914/1915, tegengekomen dat dit noemt als reden van versiering van de meelzakken.
Noch in België, noch in de VS heb ik tot heden aanwijzingen gevonden dat er in 1914 en begin 1915, de periode dat de zakken meel naar België werden verstuurd, zorgen zijn geuit wat te doen met de lege zakken, omdat ze interessant zouden zijn voor de Duitse militairen. Of dat de zakken daarom aan meisjesscholen en naai-ateliers zijn overgedragen.
Een lastige paradox, want hoe weerleg ik een opvatting die er destijds waarschijnlijk nooit geweest is?
Ik ga op zoek naar de bronnen waardoor de opvatting kan zijn ontstaan.
Misbruik en financieel gewin in België

‘Plunderen
Merkwaardig geval: twee mannen beschuldigd van diefstal van meel. Ze werden aangehouden terwijl ze een kar beladen met zakken bestuurden. “Het zijn Duitse soldaten die de zakken hebben opgeëist”, verklaarden ze, “voor het transport van goederen bestemd voor de bevoorrading van het leger”.
Toen ze zich van deze taak hadden gekweten, beloonden de soldaten de twee mannen door hen aan te moedigen zakken voor zichzelf mee te nemen.’
De rechter geloofde hun verhaal niet en veroordeelde hen voor diefstal.

Nog een primaire bron die ik ken is, dat er wegens misbruik en financieel gewin door lokale bakkers en Belgische individuen door het Nationaal Komiteit Hulp en Voeding (NKHV/CNSA) in Brussel is besloten dat zij zeggenschap wensten over de lege Amerikaanse meelzakken en deze wilden gaan verdelen, omdat het geld ten goede moest komen aan hun steunwerk.[5] Maar dat besluit kwam pas eind mei 1915 – uit te voeren in juni 1915. Het versieren van de bloemzakken was toen al maanden een rage doorheen België. Bovendien werkten de provinciale komiteiten niet mee aan de wens tot centralisering.[6]



“Meelzakken als zandzakken”?

Konden de Amerikaanse lege meelzakken begin 1915 beoogd zijn als zandzakken door de Duitse militairen? Waren ze werkelijk geschikt als zandzak in de loopgraven? Wie waren leverancier van de reguliere zandzakken voor de Duitse militairen? Aan welke specificaties moesten de zandzakken voldoen, materiaalsterkte, afmetingen, inhoudsmaat? Onder welke voorwaarden konden de Amerikaanse lege meelzakken opgewerkt worden tot hergebruik als zandzak? Zouden de Duitse militairen de neutrale Amerikanen hebben durven schofferen door hun lege meelzakken op te eisen?

Ik heb latere bronnen -van ná WO II- getraceerd met verhalen van twee mensen die in ’14-’18 in de Amerikaanse en Belgische hulp een actieve, vooraanstaande rol hadden.
Zij benoemen beiden dat de meelzakken in hergebruik zijn gegeven, omdat de Duitsers de lege meelzakken incidenteel hebben gebruikt, dan wel zouden kunnen gebruiken als zandzakken.
Maar hoe betrouwbaar zullen hun herinneringen zijn zo’n dertig jaar en meer na dato en na het doorleven van twee wereldoorlogen, hongersnoden en Duitse bezettingen?
Een Amerikaanse bron – Herbert Hoover

Herbert Hoover (ºWest Branch, Iowa, 10-08-1874 +New York, NY, 20-10-1964), directeur van de Commission for Relief in Belgium, met zetel in Londen, vanaf oktober 1914, heeft in een van zijn vele boeken het hergebruik van zakken als zandzakken door de Duitsers genoemd, het was in Noord-Frankrijk in het derde jaar van de oorlog, 1916. Volgens het verhaal waren de meelzakken, hoewel op statiegeld, doorverkocht en gebruikt als zandzakken. Hoover zou toen de opdracht hebben gegeven de lege meelzakken naar kledingateliers in Lille en Brussel te sturen. Hoover memoreerde de gebeurtenis in een boek dat uitkwam in 1959, ruim veertig jaar na dato [7].
‘The British had discovered on captured German trenches sandbags made from C.R.B. flour sacks. The British indignation was only a little less violent than the French when they imagined our condensed milk tins were being used for hand grenades. The French Committee for “benevolence” in the Communes had been making a little money for their charities by selling the empty sacks to dealers who, in turn, sold them to the Germans. After the discovery of this practice, I had stopped it by requiring every maire to deposit 10 francs for each sack to be repaid when the empties were returned. We put the sacks into the clothing workrooms at Lille and Brussels and saw that they were turned into children’s clothes, although the indelible words “Belgian Commission” appeared on many a youngster’s front or back.’
Kanttekeningen bij Hoover’s verhaal
Ik maak op basis van mijn onderzoeksresultaten kanttekeningen bij Hoover’s verhaal.
1. Relatief weinig katoenen Amerikaanse meelzakken zijn in ’14-’18 bezet België en Noord-Frankrijk binnengekomen. De tijdsperiode was kort, eind 1914 tot april 1915, en het was alleen de verpakking van het Amerikaanse meel dat als ‘charity’ door de Amerikaanse burgers en maalderijen bijeen verzameld was. Daarom was de Belgische ‘Amerikaanse zakjes-hype’ in 1915. Hoover ’s verhaal verwijst naar een gebeurtenis in 1916 in Noord-Frankrijk.

2. De C.R.B. zelf, met focus op efficiëntie, kocht tarwe in bulk in, dat met graanelevatoren in de havens werd overgeslagen, In België werd de tarwe gemalen door lokale maalderijen. Zij gebruikten eigen statiegeld meelzakken om het meel naar de bakkers te vervoeren.
3. In december 1915 heeft de Belgische CNSA, samen met de CRB, een strikte regeling van statiegeld op alle verpakkingen die de CRB invoerde, ingesteld. Daarop is streng toegezien.[8]
4. De zakken van het Amerikaanse ‘charity’ meel, van katoen, soms jute, van 49 LBS en 98 LBS zijn door de Belgische bevolking als zodanig herkend en daarom door hen op hun beurt voor liefdadigheid gebruikt.
5. Er zijn geen Amerikaanse bedrukte meelzakken met de woorden ‘Belgian Commission’. De tekst op de zakken was: ‘Belgian Relief Flour’ of ‘American Commission’.

6. Het fenomeen ‘C.R.B. flour sack’ ben ik -temidden van de bijna duizend zakken die ik heb gezien- slechts éénmaal tegengekomen, namelijk in de collectie van Scott Kraska. Waar en wanneer zal het rode stempel C.R.B. achter op de meelzak zijn gezet?
Het is interessant om te lezen hoe Hoover speelde met zijn neutrale Amerikaanse rol tussen de Britten, Fransen en Belgen enerzijds en de Duitsers anderzijds.
Een Belgische bron – Marthe Boël

Marthe Boël, né de Kerchove de Denterghem (°Gent 03-07-1877 +Brussel 18-01-1956), vooraanstaand Belgisch politica voor de liberale partij en feministe, schreef haar ongedateerde verhaal ‘Story of the American Flour Sacks’ in een brief die gevoegd is bij een versierde meelzak, die sinds 2015 bewaard wordt in HHPLM.

Volgens de gegevens van het museum is de meelzak waar het om gaat, aangekocht in België ná de Tweede Wereldoorlog door een Amerikaanse militair, bevelhebber van de ‘US-district’ die gelegerd was geweest in België. Hij heeft de meelzak met Boël’s verhaal mee teruggenomen naar Amerika. Na zijn overlijden is de meelzak overgegaan naar een Amerikaans gezin dat de meelzak inkaderde en ophing in de kamer van een dochter. Zij schonken de meelzak met het verhaal van Boël aan het museum. Het verhaal is getypt op dunne velletjes geel papier, het lijkt wel een doorslag.
Het papier en het verhaal wekken bij mij de indruk dat Marthe Boël haar verhaal na WOII, dus 1945 of later, heeft opgeschreven.
Haar verhaal is als volgt:
“The Germans seeing all that could be done with these sacks even when emptied of their contents had bought through means of third persons and use them as trench sand bags.
….
It was then secretly forbidden to the Belgians to sell the sacks then on the market except for such high prices as would make them prohibitive for the Germans. It was then that people began to decorate and embroider the sacks.
…
These special “painted sacks” were started at the beginning of 1915. It was the moment where it was most important to prevent the Germans from seizing the sacks. People made large hordes of them in their private homes where the Germans could not get at them, buying them up under the pretext of collecting them.
….
Then I was arrested and sent to Germany. The work being started it was continued without me until the moment of America’s entering the war. The Germans then forbade to continue selling or exposing or fabricating objects made out of American flour sacks.”
Kanttekeningen bij Boël’s verhaal
Boël’s herinneringen over de meelzakken getuigen begrijpelijkerwijs van een sterke inkleuring tégen de Duitse bezetter; zij schreef het verhaal over de meelzakken in WO I op voor een Amerikaans militair die succesvol gevochten had in WO II voor de bevrijding van België, dat was 30 jaar na dato.
Voor Marthe Boël stond centraal dat de vijand met alle middelen gedwarsboomd moesten worden, letterlijk ten koste van alles – volgens haar mochten de Belgen de zakken verkopen alleen tegen zulke hoge prijzen, dat ze onbereikbaar werden voor de Duitsers – maar dit was geheim.
De gehele redenering in Boël’s verhaal staat zo haaks op mijn onderzoeksbevindingen dat ik ook hier constateer: elementen zijn herkenbaar, maar een geschiedkundig betrouwbaar document over de Duitse bezetter en de Amerikaanse meelzakken biedt het mij niet.
In zijn blog Subversive Flour Sacks of Thanks gaat Thomas Schwartz, directeur van de Herbert Hoover Presidential Library and Museum, in op de brief van Boël. Hij omschrijft het versieren van de zakken als het bewijs van ‘the act of subversion and defiance against German occupation’.[9]
Een Belgische primaire bron – Virginie Loveling
Over zandzakken in Gent en het borduren van zakjes in vele steden

Een Belgische primaire bron die het naaien van zandzakken én het borduren van zakjes in een tijdsspanne van negen dagen benoemt is het dagboek van Virginie Loveling.

Zij schrijft in haar Oorlogsdagboek over de produktie van zandzakken voor de Duitsers in Gent.[10] Dat was 12 mei 1915. Voor ‘het duitsch legerbestuur’ weeft een fabrikant in Gent ‘een soort van linnen, dat later met een zeker groenachtig mengsel bestreken, een ondoordringbaar wasdoek vormt. Het dient voor zakken, die gevuld met zand of cement als beschutting in de loopgraven worden gebruikt. Er zijn werkvrouwen, die zulke zakken naaien’.

Op 21 mei 1915, vermeldde Loveling ‘het borduren van de zakjes, welke Amerika hier menschlievend zond met bloem gevuld. Alle zullen als bewijs van dankbaarheid teruggestuurd worden. Niet alleen dames, maar ook schilders van talent en versierders van stoffen boden belangeloos hun hulp aan’.
Ze rept met geen woord over Duitse bemoeienis.
“Katoen in de realiteit van 1914/15 – ammunitie?
In krantenberichten van die tijd lees ik over het instorten van de wereldmarkt voor katoen. Maar ook over Amerikaanse schepen met katoen voor Duitsland, die worden opgebracht door de Engelse marine en later toch weer vrijgegeven, zodat de schepen in Duitsland de katoen konden afleveren.
Op 21 augustus 1915 verklaarde Groot-Brittannië katoen tot contrabande, dwz. ruwe katoen, katoenen linters, katoenafval en katoenen garens. Nederland krijgt opeens geen Britse grondstoffen meer voor de Twentse katoenindustrie en noteert ‘Katoen was een allergewichtigst oorlogsmateriaal!’ [11].

Hoe en wanneer had de Duitse wapenindustrie tijdens WO I in hun wapenproductie lege katoenen meelzakken uit bezet België kunnen gebruiken? Bij de productie van ammunitie? Wordt verwezen naar schietkatoen (‘gun cotton’)?
Een Amerikaanse bron – Phyllis Foster Danks
Phyllis Foster Danks, werkzaam als HHPLM-conservator van 1977 tot 1986, deed in het jaar 1979 onderzoek naar de geschiedenis van de meelzakken. Zij ontdekte naar haar zeggen deze intrigerende informatie: “the Germans could use the cotton for gun wadding”. [12]

Vandaar borden in de museumopstelling in West Branch: ‘Omdat er veel vraag was naar katoen bij de fabrikanten van Duitse munitie, telde de CRB zorgvuldig alle geleegde meelzakken.’
De bronnen waarop Danks haar informatie baseerde ken ik niet.
Aan welke specificaties moest deze katoen voldoen? Was het mogelijk om op industriële schaal het katoen van de zakken op te werken tot deze specificatie? Waren er geen betere alternatieven?
AANVULLING 2 AUGUSTUS 2023
Ik heb de vraag over de ‘katoen als ammunitie’ voorgelegd aan de staf van de Herbert Hoover Presidential Library-Museum. Zij antwoordden het volgende.
“Annelien, This is what our Archivist uncovered. It doesn’t answer your questions definitely but, like you, casts doubt on the existing explanations.”
“While I stated that “guncotton isn’t really cotton,” the standard method of manufacturing guncotton (a form of nitrocellulose) during the Great War period was to expose cotton to a combination of sulfuric and nitric acids. Other starches or wood pulp could be used, however.
Tot slot
Ik heb in dit blog bij elkaar gezet wat mij bekend is over de Duitse bezetter en de Amerikaanse meelzakken. Aan de orde kwamen:
1) het portret van de Duitse officier Jacobi op meelzak,
2) de meelzak in de collectie van de Duitse arts Dr. Jacobsohn,
3) de Duitse propaganda over voedselverstrekking aan de Belgische bevolking,
4) Duits verbod op afbeeldingen van leden van het Belgisch koninklijk huis, vlaggen, wapens en nationale kleuren van België en de geallieerden; censuur op verkooptentoonstelling van meelzakken,
5) de moderne opvatting dat de meelzakken zouden zijn versierd om de zakken uit handen van de Duitsers te houden – die zouden ze kunnen inzetten voor militaire verdediging, en erger nog, voor militaire aanval.
Ik vraag me af of wij ons niet meer kunnen voorstellen dat in ’14-’18 het uitgangspunt was het liefdadig werk en de uiting van dankbaarheid voor ‘menschlievende’ voedselhulp? Moeten de versierde bloemzakken in militair verband worden getrokken, het vijandbeeld voorop gesteld, om vandaag aandacht te krijgen?
In ieder geval hebben we bewijs dat een Amerikaanse meelzak in versierde toestand in Duitse handen is gevallen!
Dank aan:
– Evelyn McMillan voor de discussies over dit onderwerp en het aanreiken van de twee bronnen van Hoover en Boël over de meelzakken als zandzak.
Evelyn heeft in haar meelzakkencollectie opmerkelijk genoeg de Engelse versie van de bloemzak met de twee kinderen in pyama voor de open deuren: ‘God bless America’. Marthe Boël beschrijft dat zij enkele noodlijdende kunstenaars vroeg om de zakken te beschilderen op voorwaarde dat de voorstellingen de dank zouden uitdrukken aan het Amerikaanse volk.

– Marcus Eckhardt voor de informatie over de meelzak ‘Béni soit l’Amérique! Bruxelles 1916.’ / Belgian Relief Flour, Russell – Miller Milling Co., Minneapolis, Minn., USA. Coll HHPLM 2015.3.1 met de toelichting van Marthe Boël.
– Hubert Bovens voor de ontcijfering van de naam van schilder P. Jean Velghe en de opzoekingen van biografische gegevens van kunstenaars.
– Jacques Laperre voor de verbetering van de kunstenaarsnaam ‘Hagge’ naar Halle, Oscar, en diens biografische gegevens; eveneens Gregory Boite, Mu.ZEE Oostende.
– F. Brenders voor zijn opzoekingen in het Felixarchief, Antwerpen.
– Kris Vandenbussche, via Fb-groep Lizerne Trench Art, voor de informatie over Ludwig Jacobi en de families Jacobi en Blum.
*) Oscar Halle, (°Bärwalde, Pommern (D), 19-08-1857 +1921 ?) Besloot op 21 jarige leeftijd kunstenaar te willen worden. Volgde een tekencursus in Berlijn, volgde lessen aan de kunstacademie van Dresden, vertrok naar Antwerpen en werd leerling van Verlat. Vanaf 1885 nam hij deel aan tentoonstellingen in Antwerpen en Brussel.
[1] Hoover Institution Library and Archives website: ‘Unframed unsigned portrait on a flour sack Ludwig Jacobi, 1916’, nr. 19001.126, geraadpleegd 10 juni 2023
[2] De ‘Jacobsohn collection on Germany between the Wars’ bevindt zich in de archieven van de University of Southern California – Special Collections, Los Angeles, Ca., coll.nr. 0080.
[3] USC coll. nr. 0080, Box 29, Folder 1.
P. Jean Velghe woonde in Parijs. Zijn ouders zijn te Parijs gehuwd maar waren resp. geboren te Kortrijk en Tielt (West-Vlaanderen). Een van de twee ooms van P. Jean Velghe kan zijn leermeester zijn geweest: Auguste VELGHE (1831-1912), die lange tijd in Parijs verbleef. Een zin in het curriculum vitae van Auguste VELGHE (wikipedia) viel ons op: “Zijn schilderijen maken vaak een overladen indruk.” Datzelfde doet zich voor bij zijn neef P. Jean Aimé VELGHE.
[4]
– Tekstaffiches en muurberichten Etappen-Kommandantur Gent 1915
– L’Indépendance Belge (Edité en Angeleterre), 4 maart 1916; De Stem uit België, 31 maart 1916 (uitgegeven in Londen van 1916 tot 1919)
[5] Het Vlaamsche Nieuws, 29 mei 1915
[6] Provinciaal Komiteit Antwerpen, correspondentie van 28 juni, 7 en 10 juli 1915. Felix Archief, Antwerpen.
[7] Herbert Hoover, An American Epic. The Relief of Belgium and Northern France 1914-1930. Volume I. Chicago: Henry Regnery Company, 1959, p. 316.
[8] Amara, M., Inventaire des archives du Comité national de Secours et d’Alimentation. Rapport général sur le fonctionnement et les opérations du Comité National de Secours et d’Alimentation. Deuxième partie. Le Département Alimentation. Tome II: Appendice: Le Service Stock général et Fabrications, 1921. Brussel: Het Rijksarchief in België, Algemeen Rijksarchief, 2009
[9] Schwartz, Thomas, Subversive Flour Sacks of Thanks. West Branch, Iowa, Herbert Hoover Presidential Library-Museum. Blog: Hoover Heads, January 6, 2016
[10] Van Raemsdonck, Bert, Virginie Lovelings oorlogsdagboek [1914-1918]. Gent, KANTL en Universiteitsbibliotheek, electronische versie, 2005; dagboek 12 mei 1915 en 21 mei 1915.
[11] ‘Proclamation, dated august 20th, 1915, specifying various forms of cotton to be treated as contraband’. (Van Manen, Dr. Charlotte A., De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij. Middelpunt van het verkeer van onzijdig Nederland met het buitenland tijdens den wereldoorlog 1914-1919).
[12] Florman, Jean C., ‘Out of War, A Legacy of Art‘. Artikel in: Hemingway, Joanne, Hinkhouse, Belle, Out of War. A Legacy of Art. West-Branch, Iowa: The Iowa City Questers Reciprocity Committee, 1995